Een zinvolle definitie van vermogen
De vermogensongelijkheid in Nederland is extreem hoog. Maar dat hij ook nog toeneemt, wordt bestreden [1]. Definities blijken hierbij allesbepalend. Hoe
breder de definitie, hoe minder scheef de resulterende verdeling [2]. De meest beleidsrelevante definitie is echter
‘vrij besteedbaar vermogen’, wat bepaalt wat huishoudens als buffer kunnen aanspreken in geval van nood. In een eerdere bijdrage [3] heb ik geprobeerd in te schatten hoe de
vermogensverdeling over de periode 2011-2014 zou veranderen als alleen rekening werd gehouden met de concentratie van en het inkomen uit effectenvermogen.
In dit artikel maak ik gebruik van de meest recente en volledige CBS vermogensgegevens die gebaseerd zijn op de integrale belastingaangiften van alle
Nederlandse huishoudens over 2011-2013[4]. Hieruit
blijkt dat de concentratie van vermogen en de ongelijkheid ervan in de drie onderzochte jaren, waarin de economie stagneerde en de beschikbare inkomens van
huishoudens afnamen, fors is toegenomen, en de lage vlaktax op vermogen daar een belangrijke rol in speelt.
Snelle toename ongelijkheid
Als buffer heeft het overgrote deel van de bevolking alleen het vrij beschikbare vermogen, zoals spaargeld. In nood het eigen huis verkopen en goedkoop
gaan huren is nauwelijks een optie meer, gezien de enorme wachtlijsten die er voor sociale huurwoningen zijn. Ook pensioenvermogen, dat uitgesteld loon is,
is niet als buffer beschikbaar.
Maar gelukkig hebben Nederlandse huishoudens veel vrij beschikbaar vermogen: samen €754 miljard eind 2013 volgens de laatst beschikbare belastinggegevens
op CBS Statline, waarop ik me baseer[5]. Alleen is dit vermogen wel ongelooflijk ongelijk verdeeld, en is de ongelijkheid de laatste drie jaar dat de integrale belastinggegevens van alle
huishoudens beschikbaar zijn, nog toegenomen.
Vermogen van miljonairs groeit in drie jaar van 14× naar 25× dat van de onderste helft huishoudens
Onze miljonairs[6], die twee procent van de huishoudens
uitmaken, bezitten de helft van alle vermogen. Hun vermogen is de drie jaar tot eind 2013 met €57 miljard gegroeid en hun aandeel in het totaal met 3,5%.
De onderste helft van alle huishoudens bezit nog maar 2% van alle vermogen en zij hebben in dezelfde periode met €7 miljard een derde van hun vermogen
verloren. Was het vermogen van de miljonairs in 2011 al 14 maal groter dan dat van de hele onderste helft van alle huishoudens, drie jaar later was dit
toegenomen tot 25 maal! Nog geen 1% samenleving, maar wel een verontrustende snelheid ernaartoe.
Tabel 1: Vermogensontwikkeling begin 2011-eind 2013 in € miljard en verschuiving aandelen in totaal
|
2011 |
2013 |
verandering |
2011 |
2013 |
aandeel
in totaal |
|
totaal |
€ 687,6 |
€ 753,6 |
+€ 66 |
100% |
100% |
|
miljonairs |
€ 315,5 |
€ 372,3 |
+€ 56,8 |
45,9% |
49,4% |
+3,5% |
|
top-10% |
€ 481,6 |
€ 552,6 |
+€71 |
70% |
73,3% |
+3,3% |
volgende 40% |
€ 184,1 |
€ 186,2 |
+€ 2,1 |
26,8% |
24,7% |
-2,1% |
|
onderste 50% |
€ 21,9 |
€ 14,8 |
-€ 7,1 |
3,2% |
2,0% |
-1,2% |
Tabel 1 laat zien dat in drie jaar tijd het aandeel van de top-10% vermogenden en de miljonairs sterk is toegenomen en van de onderste 90%
sterk is afgenomen. In tabel 2 laat ik zien dat het systeem van vermogensrendementsheffing, dat een effectieve belasting van 1,2% op het vermogen per 1
januari van het voorafgaande belastingjaar oplegt, als het omgerekend wordt naar belasting op het gerealiseerde rendement, tot extreem regressieve
belastingheffing leidt: miljonairs hebben gemiddeld 16,7% belasting over hun vermogensrendement betaald, de 40% onder de top-10% betaalden ruim 76%, en de
onderste 50% moest zelfs €700 miljoen afdragen hoewel ze €6,4 miljard armer geworden zijn.
Tabel 2: Rendement en belasting op vermogen begin 2011-eind 2013 in € miljard
|
grondslaga |
VRHb |
rendement
vóór belastingc |
belasting op
rendementd |
belasting als
op arbeide |
voordeel VRH
boven arbeid |
rendement
in percent |
miljonairs |
€ 949 |
€ 11,4 |
+€ 68,4 |
16,7% |
€ 35,6 |
+€ 24,2 |
+7,2% |
top-10% |
€ 1.448,2 |
€ 17,4 |
+€ 88,4 |
19,7% |
€ 46,0 |
+€ 28,6 |
+6,1% |
volgende 40% |
€ 561,8 |
€ 6,7 |
+€ 8,8 |
76,1% |
€ 4,6 |
-€ 2,1 |
+1,6% |
onderste 50% |
€ 61,3 |
€ 0,7 |
-€ 6,4 |
€ 0,7 op -€ 6,4 |
€ - |
-€ 0,7 |
-10,4% |
a Cumulatief vermogen 2010, 2011 en 2012.
b Vermogens Rendements Heffing van 1,2% over de grondslag.
c Rendement na belasting vermeerderd met in het voorafgaande jaar betaalde VRH.
d VRH gedeeld door Rendement vóór belasting.
e Uitgaande van toptarief van 52%. Voor de onderste 90% zal tarief in werkelijkheid lager zijn, en hun voordeel dus groter.
Wie naar het werkelijk behaalde rendement kijkt (laatste kolom), ziet dat het in de vermogensrendementsheffing gehanteerde fictieve
(forfaitaire) rendement van 4% ervoor zorgt dat in de drie jaar vanaf 2011 3,2% van het rendement dat miljonairs behaald hebben onbelast bleef (en ook niet
als inkomen werd geregistreerd). Want voor de belasting wordt niet het werkelijke rendement gehanteerd, maar slechts het fictieve van 4%. En het CBS
gebruikt de belastinggegevens. Miljonairs hebben dus slechts over €38 miljard van hun rendement belasting betaald (4% van €949 miljard), en die €38 miljard
is opgegeven als hun inkomen uit vermogen. Hun werkelijke inkomen uit vermogen was echter €68,4 miljard. Het ongelooflijke verschil van €30,4 miljard met
hun werkelijke inkomen uit vermogen is dus aan belastingheffing ontsnapt, en evenmin als inkomen van miljonairs geregistreerd. Gemiddeld gaat dat dan om
twee ton per miljonairshuishouden (€197.403) dat niet belast is en niet als inkomen is geregistreerd.
Maar de waanzin van het systeem gaat nog verder. De 40% onder de top-10% wordt geacht forfaitair een rendement te hebben behaald van €22,5 miljard. Over
dat bedrag hebben zij belasting betaald, en dat bedrag is ook bij hun inkomen opgeteld. Maar zij hebben niet €22,5 miljard, maar €8,8 miljard rendement
behaald, dus €13,8 miljard minder.
De onderste helft van de huishoudens wordt geacht €2,5 miljard rendement te hebben gemaakt, en dat wordt ook bij hun inkomen opgeteld. In werkelijkheid
hebben ze echter een verlies van €6,4 miljard geleden.
Vermogensongelijkheid versterkt en inkomensongelijkheid versluierd
Door het systeem van vermogensrendementheffing met een fictief rendement van 4% wordt dus niet alleen de vermogensongelijkheid fors versterkt, maar wordt
ook de inkomensongelijkheid veel mooier voorgesteld dan hij in werkelijkheid is. Immers, het systeem verlaagt op papier de inkomens van de top-10% en
verhoogt de inkomens van alle overigen – ja, helaas alleen op papier.
De introductie in 2017 van verschillende fictieve rendementen voor vermogens onder een ton, tussen een ton en een miljoen, en boven een miljoen zal het
ongelijkheidsbevorderende effect van de vermogensrendementsheffing wel iets verminderen, maar niet veel. Zelfs de herintroductie van gelijke behandeling
van arbeidsinkomen en inkomen uit vermogen zal de toename van vermogensongelijkheid niet kunnen stoppen, maar alleen afremmen, zelfs als koerswinsten
meebelast worden. Om de toenemende concentratie van vermogen in de handen van steeds minder huishoudens te stoppen of zelfs te verminderen is dus naast
herinvoering van progressieve belastingheffing zoals bij arbeid, meer nodig.
Tabel 2 laat overigens zien dat het voordeel van de vermogensrendementsheffing boven een progressieve heffing zoals op arbeid, vooral toevalt aan
miljonairs. Over 3 jaar zouden zij met een heffing als op arbeid €24,2 miljard meer betalen, de rest van de top-10% €4,4 miljard meer, terwijl de onderste
90% vermogensbezitters zelfs €2,8 miljard minder zou hoeven te betalen. Ja, inderdaad, progressieve belastingheffing op vermogen is gunstiger voor 90% van
de huishoudens met vermogen dan het huidige regressieve systeem!
De vraag is natuurlijk hoe het zover heeft kunnen komen, en hoe dit belastingsysteem, dat de vermogensongelijkheid bevordert en de inkomensongelijkheid
versluiert, ooit tot stand heeft kunnen komen. Het lijkt erop dat het effect op de ongelijkheid in Nederland tot nu toe geen enkele rol heeft gespeeld.
Ongelijke fiscale behandeling inkomen uit arbeid en uit vermogen
Het kwaad is geschied in 2001, bij de laatste grote belastingherziening. Vóór 2001 werd vermogensinkomen (uitgezonderd koerswinst) gelijk belast met arbeid[7]. Dat betekende bijvoorbeeld dat rente en dividend
voor de kleine bezitter tegen het laagste tarief werd belast, en voor de topbezitter tegen het hoogste tarief. Omdat de onderste 90% van de huishoudens
voornamelijk spaargeld heeft, en de bovenste 10% overwegend aandelen en obligaties, en wel in toenemende mate naarmate de huishoudens rijker zijn [8], werkte dat systeem ongelijkheid beperkend. De
onderste 90% betaalde vooral belasting over rente, en de bovenste 10% vooral over dividend.
De afschaffing van de progressie in de vermogensbelasting was zo een zegen voor de top-10% en een straf voor de rest van de bevolking. De onderste 90% ging
naarmate de rente verder daalde steeds meer betalen dan zij geacht werd te doen, en de top-10% ging over haar belangrijkste inkomstenbron uit vermogen,
namelijk dividend, niet langer 50% of 60% belasting betalen, maar aanvankelijk 25% en uiteindelijk over dividend uit gewone beleggingen zelfs maar 15%. Alleen al
voor de periode 2011-2013 scheelt dat tot €21 miljard in dividendbelasting.
Zo kwam er minder belasting uit vermogen binnen, wat gecompenseerd werd door een hogere belasting op arbeid, en wat er nog aan vermogensbelasting
binnenkwam werd nu voor een groter gedeelte gedragen door de onderste 90% en voor een veel kleiner gedeelte door de top-10%. Een enorme verschuiving van
belastingheffing van rijk naar arm dus.
Opmerkelijk dat deze verschuiving tot nu toe niet is gesignaleerd. Wellicht heeft dat ermee te maken dat economen vóór Piketty niet in
verdelingsvraagstukken waren geïnteresseerd, zoals Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz beweert, en dat fiscalisten in Nederland voornamelijk voor de winnaars
van de belastingherziening van 2001 werken.
Verliezers zijn gevoelig voor populisten
Toenemende ongelijkheid in vermogen staat niet op zichzelf. De toename van het aandeel van bedrijven en vermogensinkomen in de economie komt vooral ten
goede aan de 10% meest vermogende huishoudens, die 92% van alle effecten bezitten. De bijbehorende afname van het arbeidsaandeel (AIQ) in de economie wordt
mede veroorzaakt door de explosieve groei van onzekere, flexibele banen, inmiddels al 40% van alle banen, die behalve meer onzekerheid ook lagere lonen met
zich meebrengen[9].
De machtsbalans tussen arbeid en kapitaal is duidelijk verschoven in het nadeel van arbeid.
De overheid heeft daar een belangrijke rol in gespeeld, door de belasting op kapitaal te verlagen en op arbeid te verhogen, maar ook door nauwelijks een
wetgevende rol meer te spelen als beschermer van de zwakste factor, arbeid. Dat is een internationaal verschijnsel, dat zich in Nederland echter in
versterkte mate voordoet. De reactie van de verliezers van dit proces is eveneens internationaal. De onvrede bij vooral de onderste helft van de bevolking
wordt geëxploiteerd door populisten, met vooralsnog Brexit en Trump als resultaat. Zolang de gevestigde politiek de gerechtvaardigde bronnen van onvrede
bij de verliezers van bovengenoemde ontwikkelingen niet serieus neemt maar wegwuift, zal aan de opmars van populisten geen einde komen.
De machtsbalans tussen arbeid en kapitaal is duidelijk verschoven in het nadeel van arbeid.
Consequenties voor wetenschap en politiek
Voor de economische wetenschap betekent serieus nemen van de onvrede, dat de klassiek vraag “cui bono”, aan wie komen maatregelen te goede, een centrale
plaats in haar onderzoek moet gaan innemen. Zo kan transparant worden dat veel maatregelen uit het verleden, niet alleen aan de inkomstenkant maar ook aan
de bestedingskant, cumulatief groepen aan de onderkant van de samenleving getroffen hebben[10].
Voor de politiek betekent het, dat er fundamenteler nagedacht moet worden over de rol van de staat bij de verdeling van lasten en lusten, en haar rol bij
het beschermen van zwakkere partijen in de samenleving, en dat ook daar de vraag “wie komt beleid ten goede”centraal moet komen te staan.
Voetnoten
- Koen Caminada, Kees Goudswaard, Marike Knoef, “Vermogen in Nederland gelijker verdeeld sinds eind negentiende eeuw”, Me Judice, 27 juni 2014, en: Arjan Lejour, Thomas Kooiman, “Toegenomen vermogensongelijkheid heeft alle schijn van tijdelijk fenomeen”, Me Judice, 19 januari 2016.
- Ook de gehanteerde vergelijkingsmaat kan veel verhullen. Gedetailleerde analyse van de beschikbare cijfers laat bijvoorbeeld zien dat vermogen zich concentreert bij de top-10%, maar dat daarbinnen de concentratie steeds meer toeneemt naarmate de top benaderd wordt. Wie quintielen hanteert mist de meest relevante ontwikkeling.
- Alman Metten, “Inkomen uit vermogen: de grote ongelijkmaker”, Me Judice, 17 juli 2015.
- CBS Statline. Alle in de tekst gebruikte gegevens zijn gebaseerd op de zeer uitgebreide tabel ‘Samenstelling vermogen; particuliere huishoudens
naar kenmerken’. Vermogensgegevens betreffen altijd het vermogen per 1 januari van het voorafgaande jaar. De vermogensontwikkeling over 2014 is op
het moment van schrijven nog niet beschikbaar.
- Zie noot 4.
- In dit artikel houd ik de (impliciete) definitie van miljonairs aan die CBS in de vermogenstabellen van Statline gebruikt, namelijk huishoudens met
een vrij beschikbaar vermogen dat, samen met de overwaarde van het eigen huis, €1 miljoen of meer bedraagt. In de onderzochte periode zijn dat
154.000 huishoudens, dat is 2,1% van alle huishoudens. In mijn eerdere artikel (zie noot iii) heb ik definitie en gegevens van het
miljonairsonderzoek van het CBS gebruikt, waarbij een huishouden pas als miljonair gold als alleen het vrij beschikbare vermogen een miljoen of
meer bedroeg. Deze categorie groeide van ruim 1,2% tot bijna 1,4% van alle huishoudens, en hun vermogen van 39,8% tot 44,4% van alle vermogen
(2011-2014).
- Naar een activerender belastingstelsel. Eindrapport Commissie inkomstenbelasting en toeslagen, juni 2013 (Commissie van Dijkhuizen), p.14.
- 91,7% van alle effecten zijn in handen van de top-10%, en 78,5% van de miljonairs.
- De 21% flexwerkers blijken tussen 51% en 83% van vergelijkbare werknemers in vaste banen te verdienen (Zie CBS, 1.11.16, Grote inkomensverschillen
tussen flexwerkers).
- Zo blijken de huurlasten de afgelopen 3 jaar met 8% te zijn gestegen en de woonlasten voor eigenaren met 8% te zijn gedaald (CBS, 7.4.16, Meer
huurders die relatief duur wonen). Huurders geven 42% van hun inkomen aan wonen uit (BPD, Woningmarkten in perspectief 2016, p.60) en zitten vooral
in de onderste helft van de samenleving. In combinatie met stagnerende of dalende inkomens en afnemende vermogensbuffers is duidelijk dat grote
groepen in de problemen komen. Berichten dat de economie weer groeit hebben voor hen dan ook weinig betekenis, leiden eerder tot wrok en woede.