Vermogensongelijkheid sterk toegenomen
Na een daling in de aanloop naar de financiële crisis is de ongelijkheid in het netto vermogen (exclusief pensioenvermogen en kapitaalverzekering eigen
woning) in de afgelopen jaren fors gestegen: de Gini-coëfficiënt steeg van 0.78 in 2009 tot 0.90 in 2013 (zie figuur 1).[1] De Gini-coëfficiënt geeft de mate van ongelijkheid weer waarbij het minimum van 0 op gelijkheid duidt en een 1 op maximale ongelijkheid.[2] Aan de top van de vermogensverdeling zien we een soortgelijk patroon. Anno 2009 bezaten de 10% meest vermogende Nederlandse huishoudens circa 57% van het totale vermogen. In 2013 was dit percentage gestegen tot 66%. Ook het aandeel van de top 1% en de top 0,1% steeg. In 2013 bezitten deze groepen huishoudens respectievelijk circa 27% (was 21% in 2009) en 10% (was 7% in 2009) van het totale vermogen.
Figuur 1. Ongelijkheid in netto vermogen uitgedrukt in de Gini-coëfficiënt
Bron data: Integraal vermogensbestand 2006 – 2013. Representatieve selectie van 2,3 mln huishoudens.
De oploop in de vermogensongelijkheid is te wijten aan een relatief sterk gedaald vermogen van de groepen die zich in het midden van de verdeling bevinden.
Figuur 2 laat zien hoe de vermogens van huishoudens die in 2009 tot een bepaald kwintiel in de vermogensverdeling behoorden, zijn ontwikkeld in 2013. We
zetten daarbij het mediane vermogen in 2013 binnen een kwintiel af tegen het mediane vermogen in datzelfde kwintiel in 2009. Een waarde kleiner dan 1 geeft
derhalve een daling van het vermogen weer. Uit de figuur blijkt dat alleen de huishoudens uit het laagste kwintiel er op vooruit zijn gegaan. In alle
andere kwintielen daalde het vermogen fors, met name in het midden van de verdeling. De vermogensongelijkheid is dan ook niet gestegen in deze periode
omdat de rijkste huishoudens rijker zijn geworden, maar omdat de vermogens in hogere kwintielen relatief minder sterk daalden dan in het tweede, derde en
vierde kwintiel.[3]
Figuur 2. Vermogensmutatie 2009-2013 per kwintiel
Bron data: Integraal vermogensbestand 2006 – 2013. Balanced panel van 1,7 mln huishoudens. Mediane netto vermogen in 2013 ten opzichte van 2009, kwintielen bepaal in 2009. Balanced panel.
Invloed huizenprijzen op ongelijkheid
De huizenmarkt is vrijwel volledig verantwoordelijk voor ontwikkelingen in de vermogensongelijkheid de laatste jaren. De hypotheekrenteaftrek en ruimere
financieringsvoorwaarden stelden voor de crisis veel huishoudens in staat via een ruimere hypotheek een relatief duurder huis te financieren. Dat maakte
het huishoudens mogelijk om snel vermogenswinsten te boeken vanwege de huizenprijsstijgingen, waardoor de Gini-coëfficiënt tussen 2006 en 2009 met vier basispunten daalde. Het heeft huishoudens echter ook zeer kwetsbaar gemaakt voor dalende huizenprijzen, wat blijkt uit de sterke oploop in de
Gini-coëfficiënt vanaf 2009. Wanneer we de waarde van de eigen woning uitdrukken in prijzen van 2006, blijkt de Gini-coëfficiënt van het netto vermogen daarentegen slechts met twee basispunten te stijgen (zie ook figuur 3).[4] Zowel de terugloop in de ongelijkheid tot 2009 als de stijging in de periode 2009 - 2013 verdwijnt grotendeels.[5] Nu de huizenmarkt weer aantrekt lijkt de recente toename van de vermogensongelijkheid een tijdelijk
fenomeen te zijn.
Figuur 3. Ontwikkeling Gini-coëfficiënt bij constante huizenprijzen
Bron data: Integraal vermogensbestand 2006 – 2013. Representatieve selectie van 2,3 mln huishoudens.
Uit figuur 4 blijkt dat de netto waarde van het onroerend goed vrijwel volledig verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van het netto vermogen tussen 2009
en 2013. We sommeren de vermogens van huishoudens die in 2009 tot een bepaald kwintiel behoren, en laten de verandering in de periode 2009 - 2013 zien.
Alleen de vermogens in het eerste kwintiel zijn erop vooruit gegaan. Dat komt met name door een toename in hun financiële bezittingen doordat de
spaartegoeden van huishoudens zijn blijven toenemen, en doordat deze groep zelden een eigen huis heeft. In de andere kwintielen is het netto vermogen
gedaald, een toename in de financiële bezittingen ten spijt. Uit de figuur blijkt dat de daling vrijwel volledig op het conto komt van het netto onroerend
goed: de waarde van de eigen woning minus de hypotheekschuld plus het overig onroerend goed. [6]
Figuur 4. Vermogensmutatie 2009-2013 per kwintiel
Bron data: Integraal vermogensbestand 2006 -2013. Balanced panel van 1,7 mln huishoudens. Absolute toename in miljarden euro’s, naar component. Balanced
panel.
Invloed pensioenvermogen en kapitaalverzekeringen eigen woning
In de vermogensstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek is het netto vermogen bepaald als de som van het onroerend goed, het financiële bezit, het ondernemingsvermogen en de overige bezittingen, minus de totale schuld. Zoals bekend zijn het pensioenvermogen en de kapitaalverzekeringen eigen woning (het opgebouwde vermogen in spaar- beleggings- en levenhypotheken) niet in de vermogensstatistiek opgenomen, hoewel zij met respectievelijk 1450 miljard
(stand derde kwartaal 2015) en 37,5 miljard (cijfers over 2012) [7] een potentieel grote invloed op de vermogensverdeling hebben.[8]
Voor een goed beeld van de ontwikkeling in de vermogensongelijkheid is het van belang het pensioenvermogen mee te nemen. Tot dus ver werd pensioenvermogen
niet meegenomen in de vermogensstatistieken, omdat het moeilijk was het vermogen aan huishoudens te koppelen en huishoudens niet vrijelijk over het
vermogen kunnen beschikken. Echter (verplichte) pensioenbesparingen zijn een integraal onderdeel van de spaarbeslissingen van huishoudens. Zonder het
pensioenvermogen in ogenschouw te nemen, is het vermogen in aandelen en obligaties in Nederland geconcentreerd bij een beperkt aantal huishoudens: in 2013
bezit drie procent van de huishoudens het gehele bezit in obligaties en negentien procent het totale bezit in aandelen. Omdat het rendement op aandelen en
obligaties op de lange termijn relatief hoog is (Berk en DeMarzo, 2013), ontstaat op termijn als vanzelf een groeiende ongelijkheid in het netto vermogen.
Dit is de waarschuwing van Piketty (2014) dat de vermogensongelijkheid zal toenemen omdat meer vermogenden hogere rendementen halen dan de minder
vermogenden. Hoewel er goede redenen zijn om de achterliggende mechanismen te betwisten (van Schaik, 2014 en Krusell en Smith 2014) is het zo dat het
vermogensrendement van minder vermogenden vooral bepaald wordt door de spaarrente en huizenprijsstijgingen. Wanneer het pensioenvermogen - veelal belegd in
aandelen en obligaties – tot het netto vermogen van huishoudens wordt gerekend, blijkt niet alleen de top van de vermogensverdeling van dit hogere
rendement te profiteren, maar alle huishoudens die een tweede pijler pensioen opbouwen waardoor de vermogensongelijkheid over de tijd minder toeneemt.
Wanneer we het pensioenvermogen en de kapitaalverzekeringen eigen woning tot het netto vermogen rekenen, heeft dat grote gevolgen voor de Gini-coëfficiënt.[9] Het bepalen van het effect van de kapitaalverzekeringen eigen woning en het pensioenvermogen op de ongelijkheid vereist een balanced panel. Hierdoor komt de Gini-coëfficiënt van het netto vermogen in figuur 5 niet overeen met de coëfficiënt in figuur 1, waar een representatieve selectie van huishoudens is gebruikt. Het effect van het pensioenvermogen en de kapitaalverzekeringen eigen woning loopt op over de tijd: deze vermogenscomponenten verlagen de Gini-coëfficiënt in 2006 met bijna 15 basispunten, en met bijna 18 basispunten in 2013. Daarbij geldt dat het pensioenvermogen met bijna 17 basispunten in 2013 verreweg de grootste bijdrage levert.[10] De ongelijkheid valt niet alleen lager uit, ook het verloop over de tijd wordt stabieler, zoals figuur 4 laat zien.
Figuur 5: Het effect van het pensioen- en KEW-vermogen op de Gini-coëfficiënt
Bron data: Integraal vermogensbestand 2006 – 2013. Pensioenaanspraken 2005- 2012. Integraal persoonlijk inkomen 2006 – 2013. Balanced panel van 1,7 mln huishoudens. Bewerkingen van data uit Mastrogiacomo en van der Molen (2015).
Conclusies
Met het verschijnen van Kapitaal in de 21e eeuw heerst het idee dat de meest vermogenden alsmaar rijker worden. Ook analyses van de WRR (2014) en Salverda (2015) laten zien dat het aandeel in het vermogen van de top in Nederland steeds groter wordt. Uit onze analyse blijkt dat de toenemende vermogensongelijkheid tussen 2009 en 2013 vooral een tijdelijk fenomeen is; het is vrijwel volledig terug te voeren op de dalende huizenprijzen. Nu de woningmarkt weer aantrekt en de huizenprijzen stijgen, zal de vermogensongelijkheid de komende jaren naar verwachting eerder dalen dan stijgen. Omdat veel
huishoudens een belangrijk deel van hun besparingen hebben moeten onderbrengen bij pensioenfondsen, is het van belang het pensioenvermogen mee te nemen in
lange-termijn scenario-analyses over de vermogensongelijkheid. Dankzij deze institutionele keuze profiteren Nederlanders over een brede linie van het hoge
rendement op aandelen en obligaties. Pensioenfondsen beleggen immers namens hen in aandelen en obligaties. Over de jaren 2006 – 2013 valt de ongelijkheid
in het netto vermogen aanzienlijk lager uit en is meer stabiel als ook het pensioenvermogen en de kapitaalverzekeringen eigen woning meegerekend worden.
Voetnoten
[1] Volgens het CBS (2015) blijft de Gini coëfficiënt in 2014 op hetzelfde niveau.
[2] De Gini coëfficiënt kan boven de 1 uitkomen bij negatieve vermogens.
[3] Zie ook Salverda (2015) en het CBS (2015)
[4] We gebruiken de prijsmutatie van de verkoop van bestaande koopwoningen in januari in een jaar ten opzichte van het jaar daarvoor. Data komt van CBS
Statline.
[5] CBS (2015) presenteert de Gini-coëfficiënt van het huishoud vermogen zonder eigen huis en hypotheek schuld. Deze neemt met 4 basispunten toe tussen 2006
en 2013.
[6] Hoewel de vermogens van het hoogste kwintiel in absolute termen het hardst daalden, bleef de daling afgezet tegen de totale vermogens van dit kwintiel
beperkt. De daling in het midden van de verdeling is ten opzichte van de totale vermogenspositie juist groot. Zie daarvoor ook figuur 2.
[7] Zie Mastrogiacomo, M. en R. van der Meulen (2015) voor het vermogen in spaar- beleggings- en levenhypotheken en Tabel 11.1 in de Monetaire en financiële
statistieken Nederland van de Nederlandsche Bank voor het pensioenvermogen
[8] Zie Kooiman, T en A. Lejour (2016) over de toewijzing van het pensioenvermogen en de kapitaalverzekeringen eigen woning in het netto vermogen.
[9] Merk op dat de Gini-coëfficiënt van het netto vermogen uit figuur 3 niet overeenkomt met de coëfficiënt uit figuur 1. Dat komt omdat de analyse in
figuur 3 een balanced panel van huishoudens vereist, die niet representatief is voor de Nederlandse bevolking.
[10] Caminada et al. (2014) komen op kleiner effect op de Gini-coëfficiënt van het pensioenvermogen in 2010 (ongeveer 12 basispunten).
Referenties
Berk, J. en P. Demarzo (2013) Corporate Finance, Prentice Hall, derde editie.
Caminada, K., K. Goudswaard, en M. Knoef (2014),
Vermogen in Nederland gelijker verdeeld sinds eind negentiende eeuw
, Me Judice, 27 juni 2014
CBS (2015),
Vermogensongelijkheid in 2014 niet verder toegenomen
, 15 december 2015
Kooiman, T, en A. Lejour (2016), Vermogensongelijkheid in Nederland, CPB Achtergronddocument 20 januari 2016
Krusell, P. en T. Smith (2014),Is Piketty’s ‘Second Law of Capitalism’ fundamental?, Voxeu.org, 1 Juni 2014
Mastrogiacomo M., en R. van der Molen (2015),
Dutch mortgages in the DNB loan level data
, DNB Occasional studies 13(4)
Piketty, T. (2014), Kapitaal in de 21ste eeuw, De Bezige Bij (Nederlandse vertaling uit 2015)
Salverda, W. (2015)., Vermogensongelijkheid op recordhoogte, Me Judice, 13 april 2015
Van Schaik, T. (2014), Piketty’s laws with investment replacement and depreciation, Voxeu,org, 6 July 2014
WRR (2014),
Hoe ongelijk is Nederland? Een verkenning van de ontwikkeling en gevolgen van economische ongelijkheid
, WRR-Verkenning nr. 28, M. Kremer, M. Bovens, E. Schrijvers en R. Went (red.), Amsterdam: Amsterdam University Press