Zorgen van morgen
Onlangs deden werkgeversorganisaties in de bouw en metaal een oproep om een
flexibele AOW-leeftijd voor werknemers met een zwaar beroep bespreekbaar te
maken (
NOS, 17 juli 2017
). Van werknemers was al langer bekend dat men voor een flexibele
AOW-leeftijd is (zie
FNV, 2017
) maar nu lijken werkgevers zich daar ook bij te voegen. Vele werkgevers
vrezen dat werknemers met een zwaar beroep – denk aan lassers of stukadoors
– de almaar verder opschuivende AOW-leeftijd niet halen en voortijdig
arbeidsongeschikt raken. Een bedrijf heeft dan de plicht om twee jaar loon
door te betalen waar uiteraard geen productie tegenover staat. Nederland is
erin geslaagd in relatief korte tijd de cultuur van vervroegd uittreden om
te buigen naar een praktijk waarin stoppen met werken voor het bereiken van
de AOW-leeftijd nog slechts een uitzondering vormt. Door de koppeling van
de AOW-leeftijd aan de levensverwachting (zie De Beer et al. 2017) ligt
voor de toekomst een immer en snel verder stijgende AOW-leeftijd in het
verschiet. Dat veel oudere werknemers grote moeite hebben met deze
cultuuromslag is in recente jaren duidelijk gebleken (Van Solinge en
Henkens, 2017). Hoe werkgevers aankijken tegen de ontwikkeling van de
AOW-leeftijd is echter veel minder duidelijk. Hoe groot is de steun voor
koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting? Hoe breed gedragen
is de roep om een flexibele AOW-leeftijd? Moet er een lagere AOW-leeftijd
komen voor zware beroepen? En waar maken werkgevers zich het meest zorgen
om wanneer het gaat om langer doorwerken? Inzicht in de opvattingen van
werkgevers is relevant omdat veel beleid om langer werken mogelijk te maken
moet worden vormgegeven op de werkvloer. En de logica waarmee werkgevers in
de praktijk van alle dag te maken staat vaak ver af van de
macrovraagstukken waar beleidsmakers zich op richten. Bij de beantwoording
van de onderzoeksvragen maken we gebruik van een enquête die het NIDI in
december 2016- maart 2017 heeft uitgevoerd onder een (gestratificeerde)
steekproef van 6000 werkgevers (respons 1368 deelnemers hetgeen neerkomt op
een responspercentage van 23%).
Standpunt over AOW-leeftijd
De verhoging van de AOW-leeftijd heeft veel kwaad bloed gezet bij
werknemers, maar er is weinig bekend over hoe werkgevers tegen de
veranderingen in de AOW-leeftijd aankijken. Wij vroegen werkgevers wat er
naar hun mening moet gebeuren met de AOW-leeftijd. Bij opvallend veel
werkgevers is er een sterke hang om terug te gaan naar de oorspronkelijke
AOW-leeftijd van 65 jaar (46 procent), terwijl ongeveer 1 op de vijf
werkgevers zich schaart achter de huidige praktijk van de koppeling aan de
levensverwachting (21 procent) en een derde van de werkgevers een
middenpositie kiest (33 procent) door de optie van een vaste AOW-leeftijd
van 67 jaar te kiezen. Figuur 1 brengt de standpunten in kaart voor de
verschillende sectoren (1% had geen mening en deze zijn verder buiten
beschouwing gelaten). Wat daaruit blijkt is dat achter de bovenstaande
gemiddelden, sectorale verschillen schuilgaan: de industrie (inclusief de
bouw) heeft een veel sterkere hang naar de oude AOW-leeftijd (55%) dan de
dienstensector (42%) en de publieke sector (40%). Toch moeten dit soort
cijfers verontrustend zijn voor het huidige kabinet omdat in geen enkele
sector een meerderheid is voor de huidige beleidspraktijk.
Figuur 1: Wat moet er met de AOW-leeftijd gebeuren? Verdeling van
standpunten van werkgevers in verschillende sectoren
Bron: NIDI werkgeverssurvey (2017), gewogen cijfers
Dat slechts een minderheid van de werkgevers een praktijk van een almaar
stijgende AOW-leeftijd ondersteunt kleurt ook hoe we een mogelijke steun
voor een flexibele AOW-leeftijd moeten interpreteren. Een flexibele AOW
maakt in beginsel eerder stoppen met werken mogelijk, maar het maakt het
ook makkelijker langer door te werken dan de op dat moment geldende
AOW-leeftijd. Uit onze onderzoeksgegevens blijkt dat Nederlandse werkgevers
tamelijk eensgezind zijn in hun omarming van de optie van een flexibele
AOW-leeftijd. Meer dan driekwart van de ondervraagde werkgevers is hier
ronduit voor, waarbij er geen grote verschillen tussen sectoren te
bespeuren zijn. Tegenstanders zijn er nauwelijks. Deze cijfers doen
vermoeden dat er op de werkvloer een grote behoefte is aan meer maatwerk in
het pensioneringsproces. Waar de ene werknemer moeiteloos in staat moet
worden geacht door te werken voorbij de AOW-leeftijd, zien werkgevers dat
anderen moeite hebben het tot de AOW-leeftijd vol te houden. Als
alternatief voor een flexibele AOW-leeftijd passeert veelal het idee van
een gedifferentieerde AOW-leeftijd de revue. Voor mensen met zware beroepen
zou een lagere AOW leeftijd moeten gelden. Hoewel er vele haken een ogen
kleven aan het in de praktijk vaststellen van welk beroep zwaar is en welke
niet blijkt het idee van een gedifferentieerde AOW-leeftijd onder
Nederlandse werkgevers veel steun te hebben. Zoals blijkt uit figuur 2
vinden we werkgevers die pleiten voor een lagere AOW voor zware beroepen in
alle sectoren, waarbij de werkgevers in de industrie op dit punt iets meer
gecharmeerd zijn van deze optie dan de werkgevers in andere sectoren
Figuur 2: Mate waarin werkgevers een flexibele AOW dan wel een lagere
AOW-leeftijd voor zware beroepen wensen
Noot: de vragen voor deze twee vragen luiden: "Bent u voor of tegen het invoeren van een flexibele AOW-leeftijd (werknemer kiest zelf, waarbij de uitkering afhankelijk van de uittredeleeftijd)?"; en "Werknemers moeten steeds langer doorwerken. In hoeverre vindt u een lagere AOW-leeftijd voor zware beroepen wenselijk?"
Bron: NIDI werkgeverssurvey (2017), gewogen cijfers
Achterliggende zorgen
Recent NIDI-onderzoek bij 60-plus medewerkers in de publieke sector en de
bouwnijverheid laat zien dat meer dan een derde van hen zich grote zorgen
maken of men het werk geestelijk (33%) en lichamelijk (40%) volhoudt tot
aan het pensioen (Van Solinge en Henkens, 2017). Een belangrijke vraag is
in hoeverre deze zorgen worden gedeeld door werkgevers. Figuur 3 toont waar
werkgevers in de verschillende sectoren zich zorgen over maken met
betrekking tot langer doorwerken. In alle sectoren wordt een beperkte
inzetbaarheid van werknemers met gezondheidsklachten als grootste bron van
zorg genoemd. Vooral in de industrie maakt meer dan de helft van de
ondervraagde werkgevers zich hier grote zorgen over. Het fysieke of
lichamelijke aspect van langer doorwerken lijkt hier debet aan. Meer dan de
helft van de werkgevers in de industriële sector maakt zich grote zorgen of
hun werknemers het werk lichamelijk volhouden tot hun pensioen. De overige
zorgpunten, zoals het geestelijk volhouden van een baan, de instroom van
jongeren, of het gemotiveerd blijven gedurende een carrière minder groot,
maar zijn toch wel substantieel: ongeveer een derde van de werkgevers maakt
zich over deze zaken zorgen. Zorgen over de doorgroeimogelijkheden voor
jongeren binnen de organisatie zijn duidelijk het minst pregnant. Het is
natuurlijk de vraag of deze zorgen van voorbijgaande aard zijn en
verdwijnen bij nieuwe cohorten oudere werknemers.
Figuur 3: Zorgen van werkgever ten aanzien van werknemers in een
samenleving waarin de AOW-leeftijd steeds hoger komt te liggen
Bron: NIDI werkgeverssurvey (2017), gewogen cijfers
De bovenstaande cijfers doen vermoeden waarom in de sectoren waar het werk
fysiek zwaar is de werkgevers meer pleiten voor een lagere AOW-leeftijd
voor zware beroepen. Hoe groter de zorgen over de inzetbaarheid en
belasting des te sterker de roep om een lagere AOW-leeftijd voor zware
beroepen. Eenzelfde verband zien we waar het gaat om de steun voor een
koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting. De kleine groep
werkgevers die zich geen zorgen maken over of mensen het werk fysiek
volhouden zijn in bijna de helft van de gevallen voor een koppeling van de
AOW aan de levensverwachting. Van werkgevers die zich hier grote zorgen
over maken is slechts 5 procent voor een dergelijke koppeling.
Flexibele AOW-leeftijd?
Opvallend is echter dat de roep om een flexibele AOW-leeftijd geen verband
houdt met de door werkgevers geuite zorgen over langer doorwerken. Of
werkgevers zich nu zorgen maken of niet over de vraag of oudere werknemers
het volhouden driekwart van de werkgevers is vòòr een flexibele
AOW-leeftijd. Ook staat het oordeel over flexibilisering in hoge mate los
van of werkgevers vinden dat de AOW-leeftijd verhoogd of verlaagd zou
moeten worden. Het blijft dus een puzzel waarom werkgevers zo eensgezind
zijn in hun steun voor een flexibele AOW. Een mogelijke reden is dat een
flexibele AOW-leeftijd altijd goed klinkt: de term ‘flexibiliteit’
appelleert aan een eigenschap die maakt dat de AOW rekbaar is en dat eigen
keuzes en wensen realiseerbaar zijn. Niet voor niets schaarde ook een
meerderheid van de
economen van het Me Judice panel
zich achter deze optie. Het zal allesbepalend zijn hoe men een flexibele
AOW-leeftijd vorm geeft. Het principe zal hoogstwaarschijnlijk op
instemming kunnen rekenen, maar wat als de prijs voor gemaakte keuzes hoger
ligt dan men aanvankelijk inschatte?
Een belangrijke vraag is daarbij vooral hoe een lagere uittredingsleeftijd
van de minder draagkrachtigen wordt gefinancierd. Wanneer de rekening
actuarieel neutraal bij de burgers zelf komt te liggen beperkt dat de
keuzemogelijkheden van de lage inkomensgroepen en hen met weinig
pensioenopbouw. Het alternatief is dat er herverdeling tussen
inkomensgroepen plaatsvindt zodat een lagere AOW-leeftijd ook binnen het
bereik van lagere inkomensgroepen komt te liggen. Dat laatste komt in de
buurt van het voorstel van de FNV om werknemers de gelegenheid te geven
maximaal vier jaar eerder dan de huidige pensioenleeftijd uit te treden,
waarbij een inkomensafhankelijke korting wordt gehanteerd, zodat lagere
inkomens door hogere inkomens worden gesubsidieerd in het maken van hun
keuzes. Het inschakelen van de werkgever als sponsor van een flexibele
AOW-leeftijd is ook een mogelijkheid, maar het lijkt geen waarschijnlijke
route. Werkgevers zitten niet te wachten op nog meer lasten. Daar komt bij
dat het perspectief van een vergrijzende organisatie door de meeste
werkgevers niet met veel optimisme tegemoet wordt gezien (zie tabel 1).
De overgrote meerderheid van de werkgevers in alle sectoren ziet de
arbeidskosten als gevolg van een vergrijzend personeelsbestand zullen
toenemen. Dat perspectief wordt nog eens versterkt door verwachtingen rond
de productiviteit: in de industrie verwacht bijna driekwart van de
werkgevers dat de productiviteit zal afnemen en in de dienstverlening en de
publieke sector betreft het de helft van de werkgevers. Dit zijn zeer grote
veranderingen in vergelijking met eerdere studies onder werkgevers (Van
Dalen et al. 2007, 2010, 2015). In 2009 hadden werkgevers ook de verwachting dat
de arbeidskosten flink zouden stijgen maar toen koesterde men wel in
meerderheid de verwachting dat de arbeidsproductiviteit min of meer gelijk
zou blijven (“slechts” 34% verwachtte afname van de productiviteit van de
organisatie).
Tabel 1: Verwachte gevolgen van vergrijzing personeelsbestand op
arbeidskosten en -productiviteit
Verwachtingen over
|
|
industrie
|
diensten
|
publieke
sector
|
gemiddeld
|
Arbeidskosten
|
Afname
|
0
|
0
|
0
|
0
|
|
Gelijk
|
16
|
18
|
21
|
18
|
|
Toename
|
84
|
82
|
79
|
82
|
|
|
100
|
100
|
100
|
100
|
Arbeidsproductiviteit
|
Afname
|
72
|
51
|
50
|
56
|
|
Gelijk
|
26
|
41
|
46
|
38
|
|
Toename
|
2
|
8
|
4
|
6
|
|
|
100
|
100
|
100
|
100
|
Bron: NIDI werkgeverssurvey (2017), gewogen cijfers
In vergelijking met het recente verleden is de werkelijkheid in
organisaties grondig veranderd. Toen hadden vele organisaties nog
vervroegde uittredingsregelingen en wachtte de AOW op 65-jarige leeftijd. Nu is
het perspectief van langer doorwerken reëel en onomkeerbaar en beginnen de
tekenen van een vergrijzende arbeidsmarkt zich te openbaren via
bijvoorbeeld een sterke toename in de instroom van de WIA van oudere
werknemers (Berendsen en Van Deursen, 2017). Weliswaar worden er allerlei
activerende en ondersteunende personeelsmaatregelen bedacht en uitgevoerd om het
langer doorwerken mogelijk te maken, maar het ontbreekt werkgevers nu aan
een ‘makkelijke’ exit-optie voor oudere werknemers. In het verleden was de
keuze voor werknemers eenvoudiger door de redelijk royale
afvloeiingsregelingen. Nu pensioenen soberder zijn opgezet zal de
financiële noodzaak tot langer doorwerken groter zijn en kan een werkgever
te maken krijgen met personeel dat tegen wil en dank door moet werken.
Conclusies
Veel werkgevers lijken te worstelen met het einde van de vervoegde
uittredingscultuur. Terwijl langer doorwerken eerder regel dan uitzondering
is geworden neemt de roep tot meer flexibele vormen van pensionering toe.
De wenselijkheid van een flexibele AOW-leeftijd doet zich het sterkst
voelen bij werkgevers in de industrie, maar ook andere sectoren maken zich
zorgen over de gevolgen van langer doorwerken. Vooral de zorgen over de
beperkte inzetbaarheid van werknemers met gezondheidsklachten alsmede de
lichamelijke gesteldheid van werknemers om tot hoge leeftijd door te werken
zijn groot in de industrie, maar ook wijdverbreid in andere sectoren. De
roep van werkgevers om een flexibele AOW-leeftijd dan wel een lagere
AOW-leeftijd voor zware beroepen is in dat licht begrijpelijk. Nader
onderzoek onder werknemers en werkgevers moet echter ook laten zien hoe
serieus de roep om flexibiliteit is. Het economisch debat wordt vaak
beheerst door termen die een positieve connotatie hebben zoals
keuzevrijheid, maatwerk of flexibiliteit, maar in praktijk blijkt er toch
niet veel belangstelling voor te hebben (zie ook Kok et al. 2017). Toch zal
in het licht van een immer stijgende AOW-leeftijd het belang van het
vormgeven van een van flexibele uittredingsroute toenemen omdat iedereen nu
eenmaal verschillend is. De vraag hoe zo’n flexibele route vorm moet
krijgen en bij wie de rekening komt te liggen zullen de gemoederen van de
sociale partners echter voorlopig nog wel bezig blijven houden.
* Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door financiering van het Instituut Gak voor het project 'Flexibilisering van de AOW'
Referenties:
Beer, J.A.A. de, Dalen, H.P. van & Henkens, K. (2017), Stijgt de AOW-leeftijd niet te hard? Me Judice, 11 maart 2017
Berendsen, E., en C. van Deursen, 2017,
Wat is er aan de hand met de WIA?, UWV-Kennisverslag 2015/5, Amsterdam.
Dalen, H.P. van, K. Henkens, en J.J. Schippers, 2007, Oudere werknemers door de lens van de werkgever, NIDI Rapport, no.
74, Den Haag.
Dalen, H.P. van, K. Henkens, and M. Wang, 2015, Recharging or Retiring theOlder Worker? Uncovering Age-Based Strategies of European Employers, The Gerontologist, 55 (5): 814-824. doi:10.1093/geront/gnu048
Dalen, H.P. van, K. Henkens and J.J. Schippers, 2010,
How Do Employers Cope with an Ageing Workforce? Views of Employers and
Employees
, Demographic Research, vol. 22 (32): 1015-1036.
Kok, L, Kroon, L., Lammers, M., ter Weel,. B. en Van Soest, A., 2017,
Gevolgen flexibele AOW-leeftijd, SEO Economisch Onderzoek, Amsterdam.
Solinge, H. van & Henkens, K. (2017), Older workers’ emotionalreactions to rising retirement age: The case of the Netherlands. Work, Aging and Retirement 3 (3): 273-283.
Te citeren als
Harry van Dalen, Kène Henkens, Jaap Oude Mulders, “Werkgevers willen flexibele AOW voor hun werknemers”,
Me Judice,
9 oktober 2017.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Preparing rebar’ Washington Dept of Transportation (CC BY-NC-ND 2.0).