Hervormingen in de maak
Wanneer we de geruchten mogen geloven zou een nieuw kabinet knopen willen
doorhakken over het pensioenstelsel. Het gaat dan in grote lijnen om de
volgende wijzigingen:
-
Het opheffen van de doorsneepremie
- Naar een stelsel van individuele rekeningen
- Voorwaardelijke indexatie van aanvullende pensioenen
- Vervangen van uitkeringsovereenkomst door premie-overeenkomst
- Opheffen van de ‘grote’en misschien zelfs van de ‘kleine’
verplichtstelling
Een realisatie van één of meer van deze punten zal grote consequenties
hebben voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Pensioen is uitgesteld loon en als
zodanig zijn alle regelingen over het aanvullend pensioen deel van de
arbeidsvoorwaarden. Er kan geen twijfel over zijn dat er door de wetgever
bindende eisen moeten worden opgelegd aan de regels omtrent pensioen.
Individuele werknemers kunnen de problematiek, die vaak betrekking heeft op
ontwikkelingen die pas dertig jaar of meer na dato zichtbaar worden, niet
overzien. En zelfs wanneer die kennis wel aanwezig is heeft de individuele
werknemer geen enkele onderhandelingsmacht. Ik ben er dus geen voorstander
van de pensioenen maar aan de markt over te laten. Sterker nog, ik zie geen
enkele reden waarom het huidige pensioenstelsel in crisis zou verkeren en
slechts na dramatische wijzigingen in enigerlei vorm zou kunnen worden
gecontinueerd.
In de huidige discussie wordt veelvuldig verwezen naar voor de leek niet
doorzichtige berekeningen met voor buitenstaanders niet-toegankelijke
rekenmodellen, waarbij vele factoren een rol spelen zoals de demografie
,risicofactoren, rentefluctuaties, fluctuaties van aandelenkoersen, enz.,
enz.
Dit maakt de deelname aan de discussie voor de gewone burger praktisch
onmogelijk. De discussie wordt in feite beheerst door een tiental
wetenschappers wier onderzoek voor een groot deel wordt gefinancierd door
‘vested interests’ zoals de overheid, pensioenfondsen en verzekeraars. Ik
noem dit kortheidshalve ‘het penioen-industriële complex’. Weliswaar zijn
er nog vele andere opiniemakers die zich in de publieke discussie mengen
zoals bewindspersonen, ambtenaren, parlementariërs, maar hun oordeel berust
niet op eigen onderzoek maar wordt gebaseerd op de uitkomsten van modellen
en de evaluatie daarvan , die worden aangeleverd door het industriële
complex.
Wanneer we afzien van alle complicerende toeters en bellen, die de
discussie verduisteren, dan is het pensioen in essentie helemaal geen
moeilijke materie. Bij de bespreking zal ik dan ook uitgaan van een simpel
voorbeeld. We zullen aannemen dat een ieder 40 jaar werkt en dan 20 jaar
van zijn pensioen geniet om vervolgens te overlijden. Eenvoudigheidshalve nemen
we aan dat de werknemer gedurende zijn leven hetzelfde blijft verdienen en
dat er geen fiscale aftrek is. Wij nemen aan dat het nominale rendement van
een fonds 4 procent is. Uiteraard is dit een voorbeeld, waarbij de parameters
kunnen worden veranderd, maar waarbij de uitkomsten kwalitatief dezelfde
blijven.
De doorsneepremie
Een pensioencontract houdt een toezegging in om gedurende het leven na de
datum van pensionering een bepaalde uitkering te ontvangen. Op het moment
van pensionering heeft die toezegging een bepaalde waarde, de zogenaamde
contante waarde van de pensioenstroom. Zo is bij een nominale rente van 4 procent
de contante waarde van een pensioen van €10.000 per jaar gedurende 20 jaar
gelijk aan €141.500. Op de datum van pensionering moet er dus gedurende de
40 voorafgaande jaren een bedrag zijn opgespaard van €141.500 . Hoe moet
dit worden opgespaard? Daarvoor zijn natuurlijk vele profielen mogelijk.
Het nu gebruikelijke profiel is dat een werknemer gedurende zijn werkzame
leven een vast percentage van zijn loon als pensioenpremie afdraagt. Dat is
ongeveer 14 procent van €10.000, dus circa €1400 per jaar. Is het pensioen 70 procent van
het loon, dan komt dit neer op ongeveer 10 procent pensioenpremie per jaar. Dit is
het systeem van de doorsneepremie.
Er is nog een manier om een pensioen te kopen: de koopsompolis. Hierbij
betaalt men éénmaal een bedrag, zeg op de leeftijd van 25 en na 40 jaar
wordt het inmiddels opgerente bedrag gebruikt voor de koop van een
pensioenannuïteit. Het is dus mogelijk het pensioen op te bouwen door elk
jaar een koopsompolis te kopen; in totaal dus 40 koopsompolissen. Wanneer
alle koopsompolissen eenzelfde pensioenbedrag genereren, dus in ons
voorbeeld 141.500/40 = € 3537, dan is bij pensionering hetzelfde
totaalbedrag voorhanden.
Echter, de aankoopsommen per jaar verschillen enorm. Voor het eerste jaar
is €736 verschuldigd, voor het 10de jaar €1097, voor het 20ste jaar €1627
en voor het laatste jaar vóór pensionering zelfs €3396. De laatste premie
is dus ca. 4,5 maal zo groot als de eerste premie.De verschillen komen
doordat de eerste aankoop 40 jaar kan oprenten maar de laatste aankoop
slechts één jaar. De vraag is dan of deze herverdeling van de premie
waarbij men inderdaad de eerste jaren heel weinig pensioenpremie hoeft te
betalen maar het in latere jaren dubbel en dwars op zijn brood krijgt wel
zo aanlokkelijk is voor al die werknemers die niet op hun 40ste zzp-er
worden. Er gaat elk jaar een afweging plaatsvinden tussen de hoogte van de
premie en de hoogte van het daarmee te kopen pensioen. Wanneer men jong is
is die verhouding zeker voordelig, namelijk 3537/736 = 4,8 maar voor de
64-jarige is die verhouding gedaald naar 1,04. De premie van €3396 te
betalen in het laatste jaar geeft een marginale verhoging van het pensioen
van €260 per jaar. De vraag is of de oudere werknemer dan niet de voorkeur
zal gaan geven aan het niet-betalen van die hoge premie, waarbij een hogere
consumptie nu wordt geprefereerd boven het schijntje extra pensioen dat nog
kan worden opgebouwd.
Dat kan ertoe leiden dat er druk zal ontstaan om de verplichting tot het
betalen van de pensioenpremie, althans voor ouderen, op te heffen en
daarmee de deur open te zetten voor een uittocht van oudere werknemers uit
het pensioensysteem. Wanneer we de premie zouden fixeren en de opgebouwde
rechten degressief laten dalen met de stijgende leeftijd krijgen we
hetzelfde afwegingsprobleem. De laatste premiebetalingen leiden tot een
verwaarloosbare stijging van pensioenrechten. We kunnen concluderen dat het
opheffen van de doorsneepremie ten gunste van een progressieve premie, c.q.
een degressieve opbouw, waarschijnlijk zal leiden tot lagere pensioenen
voor iedereen. Bovendien komt de stabiliteit van het stelsel in het
gedrang.
Individuele rekeningen of een collectief pensioen?
Een tweede hervorming betreft de overstap naar individuele
pensioenrekeningen. Tot dusver, is het niet helemaal duidelijk hoe elk jaar die individuele rekening wordt
bijgevuld. Stel dat het is met de dat jaar betaalde premie. Daarna zal
natuurlijk ook het rendement op het individuele spaargeld moeten worden
bijgeschreven, maar daar beginnen de moeilijkheden. Gaat het om het
rendement dat het afgelopen jaar op de fondsportefeuille is gemaakt? Dat
kan natuurlijk heel erg fluctueren van jaar tot jaar. Neemt men het
gemiddelde rendement over de laatste tien jaar (circa 6 procent), of de zogenaamde
marktrente (nu circa 1 procent), die gemiddeld veel lager is dan het
fondsrendement? Of differentieert men naar de leeftijd van de werknemer
waarbij jongeren met een risicovol beleggingsprofiel meer rente maken dan
de oudjes die conservatief moeten beleggen? En wat doet men wanneer blijkt
dat juist vóór pensionering het saldo op die individuele rekening door
toevallige fluctuaties onvoldoende is om het toegezegde pensioen uit te
betalen, of wanneer dat saldo door de goede luim van de beurs veel hoger is
dan vereist voor de uitbetaling van het toegezegde pensioen? Zijn die saldi
alleen boekhoudkundig waarneembaar of kan een deelnemer dat saldo ook
opnemen en daarmee naar een ander pensioenfonds of verzekeraar stappen ?
Dan zou een exodus van goede risico’s mogelijk zijn, waardoor het fonds van
de achterblijvers zou kunnen omvallen met desastreuze gevolgen voor de
laatsten die de deur dicht doen. Wanneer het mogelijk zou zijn om de
rekening te legen om er een huis van te kopen of zelf te gaan beleggen is
de kans groot dat het individu tenslotte te weinig pensioen heeft opgebouwd
en dat de maatschappij met het verlenen van bijstand zal moeten inspringen.
Doorgeschoten transparantie
Men moet zich afvragen wat eigenlijk het nut is van deze doorgedreven
transparantie. Kan men niet volstaan met de informatie hoelang men premie
heeft betaald en welk pensioen men tegemoet kan zien?Het belangrijkste punt
dat veelal over het hoofd wordt gezien is dat het collectieve stelsel van
het groepspensioen (zie Booth et al. (2004)) dat wij nu kennen stoelt op
een heel ander concept dan het individuele pensioen dat de actuele
opiniemakers als model hanteren. Bij het collectieve model is er geen
individueel eigendom. Het fonds is eigendom van de groep als geheel
inclusief de toekomstige deelnemers. De groep heeft een eeuwig leven,
waarbij de groep wordt aangevuld door jonge toetreders terwijl oude
gepensioneerden afsterven. Dat geeft de mogelijkheid allerlei fluctuaties
van de rendementen en andere willekeurige conjunctuurschokken over de tijd
te middelen. Dan zijn ook alle toevallige fluctuaties van beurskoersen,
enz. van minder belang, temeer omdat pensioenfondsen per jaar slechts een
klein percentage (circa 2 procent) van hun reserves liquide hoeven te hebben voor
uitkeringen. Mijns inziens dienen we dat concept van het groepspensioen te
handhaven.
Voorwaardelijke indexatie
Wanneer je iets vaak genoeg zegt gaat iedereen het geloven. Dat mechanisme
werkt ook in de huidige pensioendiscussie. Wanneer de heren De Boer, Rutte,
en mevrouw Klijnsma, om slechts enkele dramatis personae te noemen, maar
vaak genoeg zeggen dat onvoorwaardelijke indexatie onhoudbaar is, dan gaat
de goegemeente dat geloven. Inderdaad zijn er gebeurtenissen denkbaar
waarbij de pensioenvoorziening in het gedrang komt zoals de gierende
inflatie in Duitsland in de jaren ’20 van de vorige eeuw of een
wereldoorlog waarin onvoorstelbare verwoestingen het industriële apparaat
lam leggen. Bij zulke gebeurtenissen heeft iedereen er begrip voor dat de
indexatie niet of slechts beperkt mogelijk is. Tot het onmogelijke is
niemand gehouden zei reeds Den Uyl. Er is echter geen enkele reden om bij
toevallige fluctuaties in de jaarrendementen over te gaan tot het opschorten van de indexatie of korten.
Er zijn slechts enkele basale voorwaarden waaraan een pensioenfonds zich
moet houden. In de eerste plaats dient de premie kostendekkend te zijn, wat
de laatste jaren bij veel fondsen niet het geval is. Wanneer de premie
structureel te laag is vastgesteld om sociale partners te behagen is het
naïef om te denken dat men adequaat kan indexeren. De tweede en derde
bedreiging zijn de valutarisico’s (bijv. bij devaluatie) en inflatie. Om
deze risico’s te pareren dient men goed internationaal gespreid te beleggen
en om het inflatierisico te ontgaan dient men zoveel mogelijk te beleggen
in reële waarden als aandelen en vastgoed en niet in nominale waarden zoals
Nederlandse en Duitse staatsobligaties. Reële waarden zijn goeddeels
inflatie-proof.
Vervangen van uitkeringsovereenkomst door premie-overeenkomst
Het zal uit het voorgaande dan ook duidelijk zijn dat ik geen enkele
noodzaak zie de huidige uitkeringsovereenkomst te vervangen door een
premie-overeenkomst, waarbij de pensioendeelnemer maar moet afwachten wat
er aan het eind van de rit voor hem in petto is. De Amerikaanse ervaringen
ten deze zijn rampzalig. De invoering van de premie -overeenkomst waarbij
de zekerheid over een redelijk pensioen de werknemer wordt ontnomen zal
leiden tot een ontwrichting van de arbeidsmarkt.
Bij onzekerheid over een redelijk pensioen zullen de looneisen omhoog gaan
om zo vlug mogelijk eigen reserves te kunnen aanleggen en ‘binnen te
varen’. De mogelijkheid om elders meer te verdienen zal sneller worden
benut en daardoor zal de loyaliteit van de werknemer aan zijn werkgever
afnemen.
Opheffen van verplichtstellingen
Men hoort stemmen die pleiten voor een opheffen van de gedwongen
winkelnering, waarbij de werknemer zijn pensioen gedwongen dient onder te
brengen bij een bepaald bedrijfstakpensioenfonds, c.q. ondernemings- of
beroeps- pensioenfonds of verzekeraar. Hoewel er individueel slimmeriken
zijn die zeker beter uit zijn bij de mogelijkheid tot individueel shoppen
zal dit toch voor de grote meerderheid niet zo zijn. Het individu heeft
immers geen macht in de onderhandeling met fondsen of verzekeraars. Wel zou
ik ervoor zijn dat voldoende representatieve verenigingen van werknemers en
gepensioneerden de mogelijkheid hebben hun collectieve pensioen ergens
anders onder te brengen dan bij een bindend voorgeschreven fonds. In feite
blijkt het kiezen van een andere uitvoerder ook nu al mogelijk. Overigens
zijn de prestaties van grote bedrijfstakpensioenfondsen doorgaans veel
beter dan van private verzekeraars. Aan de kleine verplichting, namelijk
dat elke werknemer verplicht moet deelnemen aan een collectieve
pensioenregeling, zou ik niet willen tornen. Ik zou die verplichting ook
willen uitbreiden tot tijdelijke contracten, flexwerkers en zzp'ers. Anders
zitten we over enige decennia met een aanzienlijk deel van de
beroepsbevolking dat geen adequaat pensioen heeft opgebouwd en dat dan door
een soort monster-AOW en/of bijstand in leven zal moeten worden gehouden.
Conclusie
Het zal de lezer duidelijk zijn dat ik geen voorstander ben van het
overboord zetten van ons huidige pensioensysteem. Dat is niet vanuit het
natuurlijke conservatisme dat vele gepensioneerden eigen is, maar omdat ons
huidige systeem inderdaad (nog) ‘het beste ter wereld’ is. Natuurlijk zal
er te allen tijde ruimte moeten zijn voor kleine wijzigingen om het systeem
bij de tijd te houden, zo zou men kunnen denken aan een hergroepering van
bedrijfstakken, maar laten we vooral niet het kind met het badwater
weggooien.
Referentie:
Booth, Ph., R. Chadburn, S. Haberman, D. James, Z. Khorasanee, R.H. Plumb,
en B.Rickayzen (2004), Modern Actuarial Theory and Practice,
second edition, Chapman and Hall/CRC.
Te citeren als
Bernard van Praag, “Wat is er eigenlijk mis met ons pensioenstelsel? Niet veel”,
Me Judice,
28 maart 2017.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Kabinet Rutte’ van Roel Wijnants (CC BY-NC 2.0).