Minderheid gebruikt prijsindexobligaties
Het belang van prijsindexobligaties wordt almaar groter. Steeds meer landen
gebruiken deze obligaties om een deel van hun overheidsschuld te
financieren. In die landen groeit bovendien het bedrag dat met
prijsindexobligaties is gemoeid. Figuur 1 hieronder laat dit zien voor de
VS, het VK en de eurozone (links) en voor enkele individuele
eurolanden en Zweden (rechts).
Figuur 1: Marktwaarde van prijsindexobligaties met een looptijd langer dan
1 jaar in miljarden EUR
Bron: Westerhout en Ciocyte (2017)
Wereldwijd wordt de markt voor prijsindexobligaties op zo’n 2.000 miljard
US dollar geschat (schatting van april 2012, Kraemer 2015). Dat is een
groot bedrag, maar tegelijkertijd klein wanneer het wordt afgezet tegen het
bedrag dat overheden aan nominale obligaties hebben uitstaan. De meeste
landen in de wereld geven geen prijsindexobligaties uit en in de landen die
dat wel doen is het aandeel van prijsindexobligaties in de overheidsschuld
vaak kleiner dan 10 procent. De sterke stijging in de schulden van
overheden van geïndustrialiseerde landen na de crisis van 2007/2008 heeft
dit niet veranderd.
Redenen voor uitgifte prijsindexobligaties
Waarom zouden overheden prijsindexobligaties willen uitgeven? Het
belangrijkste argument is wellicht dat de rente op deze obligaties
meebeweegt met de inflatie. Is de inflatie hoog, dan keren
prijsindexobligaties een hoge rente uit; bij een lage inflatie is ook de
rente laag. Dat is prettig voor die beleggers die niet zozeer in de
nominale waarde van hun beleggingen geïnteresseerd zijn, maar vooral in de
reële waarde ervan. Vooral wanneer vermogens decennialang worden belegd
zoals bij pensioenvermogens het geval is, kunnen nominale en reële waarde
behoorlijk uiteenlopen. De verzekering tegen inflatierisico komt in de
prijs van prijsindexobligaties terug. Vanwege deze verzekering zijn
beleggers bereid met een lagere rente op prijsindexobligaties genoegen te
nemen dan op verder vergelijkbare nominale obligaties. Dat is op zijn beurt
weer prettig voor de overheid die zich met lagere rentelasten op de
overheidsschuld geconfronteerd ziet.
Een tweede argument is dat prijsindexobligaties bijdragen aan stabiele
overheidsfinanciën. Zo fluctueert de overheidsschuldquote (overheidsschuld
als fractie van het BBP) minder in de tijd naarmate een groter deel van de
overheidsschuld met prijsindexobligaties is gefinancierd. Wanneer immers
belastingopbrengsten en uitgaven toenemen vanwege inflatie, stijgen ook de
rentelasten op overheidsschuld wanneer deze schuld met prijsindexobligaties
is gefinancierd. In het bijzondere geval waarin belastingopbrengsten,
primaire overheidsuitgaven en het BBP proportioneel zijn in prijzen, maakt
indexering van de overheidsschuld de schuldquote zelfs geheel immuun voor
inflatieschokken.
Een derde argument is dat van de uitgifte van prijsindexobligaties een
signaal kan uitgaan dat de inflatie laag gehouden zal worden. Bij gebruik
van nominale obligaties loont het om krap monetair beleid aan te kondigen
en vervolgens een ruim monetair beleid te voeren. De onverwachte inflatie
die daarvan het gevolg is leidt dan immers tot lagere rentelasten in reële
termen. Door niet van nominale maar van prijsindexobligaties gebruik te
maken, berooft een overheid zich van deze baten van onverwachte inflatie.
Dit kan markten ervan overtuigen dat de inflatie laag zal zijn.
Tegenwoordig speelt dit argument echter minder dan vroeger toen centrale
banken minder onafhankelijk waren van budgettaire autoriteiten. In de
eurozone heeft het argument al helemaal weinig betekenis omdat het
schuldbeleid nationaal wordt bepaald en het monetaire beleid
supranationaal, in dit geval door de ECB.
Puzzel
Toch rijst de vraag waarom overheden niet meer van prijsindexobligaties
gebruik maken om hun overheidsschulden te financieren. De rente op
prijsindexobligaties is vanwege de inflatierisicopremie immers gemiddeld
genomen lager dan op nominale obligaties met vergelijkbare looptijd.
Daarnaast dragen prijsindexobligaties bij aan een stabiele ontwikkeling van
de overheidsschuldquote. Stabiele overheidsfinanciën zijn op zichzelf
genomen goed en kunnen een gestage economische groei ondersteunen. Een
stabiele overheidsschuldquote kan bovendien extra interessant zijn voor
landen in de eurozone. Het verkleint de kans op zeer hoge schuldquotes die
het land in kwestie kunnen verplichten op grond van het Stabiliteits- en
Groeipact hervormingen in de overheidsbegroting door te voeren.
Liquiditeitspremie
Op de vraag naar het geringe gebruik van prijsindexobligaties zijn twee
antwoorden mogelijk. Het eerste heeft te maken met de zogenaamde
liquiditeitspremie, het tweede met de overheidstekortquote (overheidstekort
als fractie van het BBP). De liquiditeitspremie is te zien als compensatie
voor het gebrek aan liquiditeit welk kenmerkend is voor markten voor
prijsindexobligaties. Dat heeft te maken met de grootte van de markt. Zoals
we hierboven al zagen, vertegenwoordigen nominale obligaties die overheden
uitgeven een veel grotere waarde dan prijsindexobligaties. Dat maakt dat
liquiditeitsrisico’s bij prijsindexobligaties een grotere rol spelen.
Bovendien worden prijsindexobligaties minder frequent verhandeld: de
partijen die erin beleggen zijn niet zozeer geïnteresseerd in
koersstijgingen op de korte termijn, maar meer in hoge en stabiele
rendementen op de zeer lange termijn.
De uitgifte van prijsindexobligaties in de VS is een duidelijk voorbeeld.
De VS startten in 1997 met de uitgifte van prijsindexobligaties. In de
daaropvolgende jaren waren beleggers nog weinig vertrouwd met deze
financiële producten. De uitgekeerde rente op deze obligaties bleek
jarenlang hoger te zijn dan die op vergelijkbare nominale obligaties
(Bekaert en Wang, 2010). Maar niet alleen bij de start spelen
liquiditeitspremies een rol. Ook ten tijde van een financieel-economische
crisis zoals die in 2007/2008 kunnen liquiditeitspremies sterk omhoog
schieten. Campbell, Shiller en Viceira (2009) constateerden dat in korte
tijd het renteverschil tussen nominale obligaties en prijsindexobligaties
tussen de 150 en 200 basispunten verslechterde.
Ook het liquiditeitsrisico heeft een prijskaartje. Het verhoogt de rente op
prijsindexobligaties in vergelijking met die op nominale obligaties,. Dit
maakt de uitgifte van prijsindexobligaties minder aantrekkelijk. Daarmee is
de rol van liquiditeitsrisico dus omgekeerd aan die van inflatierisico.
Liquiditeitsrisico vertaalt zich in een relatief hoge rente en
inflatierisico in een relatief lage rente op prijsindexobligaties. Dit
roept de gedachte op of het verschil in risico iets te maken heeft met het
renteverschil tussen nominale en prijsindexobligaties.
Renteverschil tussen nominale en prijsindexobligaties
In recent onderzoek laten we zien dat deze gedachte juist is (Westerhout en
Ciocyte, 2017). Om precies te zijn bestaat het verwachte renteverschil
tussen nominale en prijsindexobligaties uit het verschil tussen de
inflatierisico- en liquiditeitspremie. In dat onderzoek hebben we ook van
de twee premies een inschatting gemaakt. Omdat de premies niet direct
waarneembaar zijn, hebben we twee benaderingen gevolgd: een
literatuurstudie en een data-analyse.
De literatuurstudie leert dat de twee premies lastig zijn in te schatten.
De inflatierisicopremie verschilt bijvoorbeeld tussen de VS, het VK en
landen in de eurozone. De premie correleert bovendien met de inflatie en de
mate van onafhankelijkheid van de Centrale Bank. Onze schatting van de
inflatierisicopremie in de eurozone ligt tussen de 20 en 40 basispunten.
Dit is lager dan eerdere schattingen in de literatuur wat verband houdt met
de lage inflatie van de afgelopen jaren.
Schattingen van de liquiditeitspremie variëren nog sterker in de tijd.
Zoals eerder aangegeven zijn schattingen van deze premie relatief hoog in
de eerste jaren dat prijsindexobligaties worden uitgegeven en tijdens een
financieel-economische crisis. Bovendien correleert de liquiditeitspremie
negatief met het handelsvolume van prijsindexobligaties en het aandeel van
prijsindexobligaties in de overheidsschuld. Onze schatting van de
inflatierisicopremie ligt tussen de 10 en 150 basispunten. Dit reflecteert
de grote variatie die de liquiditeitspremie in de loop der tijd heeft laten
zien.
We concluderen uit de literatuurstudie dat de verwachte rente op
prijsindexobligaties vergelijkbaar is met die op nominale obligaties; een
lagere of flink hogere rente op prijsindexobligaties kunnen we echter ook
niet uitsluiten. De data-analyse voor zes landen die van
prijsindexobligaties gebruik maken (tabel 1) levert een vergelijkbaar
beeld. Deze data-analyse vergelijkt ex post de reële rentes op prijsindex-
en nominale obligaties. Onder de veronderstelling dat de onverwachte
inflatie over een periode van 5 jaar nul is, leert ons dat iets over het
verwachte renteverschil tussen de twee typen obligaties. Volgens deze
analyse was het renteverschil tussen nominale en prijsindexobligaties het
hoogst in het VK; voor andere landen was het verschil soms positief en soms
negatief. Gemiddeld genomen wordt het verschil tussen inflatierisicopremie
en liquiditeitspremie in de data-analyse hoger geschat dan in de
literatuur. Dit zou ook te maken kunnen hebben met onverwacht lage inflatie
in de analyseperiode.
Tabel 1: Rendementsverschillen tussen nominale en prijsindexobligaties
|
2001-2005
|
2006-2010
|
2011-2015
|
Verenigd Koninkrijk
|
1,26
|
0,63
|
0,97
|
Verenigde Staten
|
-0,38
|
-0,38
|
0,44
|
Frankrijk
|
-0,18
|
0,40
|
0,46
|
Duitsland
|
-
|
-0,02
|
-0,44
|
Italië
|
0,13
|
0,02
|
-0,16
|
Zweden
|
0,04
|
-0,07
|
0,84
|
Bron: Westerhout en Ciocyte (2017)
Samengevat concluderen we uit de literatuurstudie en de data-analyse dat de
verwachte rente op prijsindexobligaties vergelijkbaar is met die op
nominale obligaties, maar dat ook een lagere of hogere rente op
prijsindexobligaties goed mogelijk is. Dat prijsindexobligaties tot lagere
rentelasten op de overheidsschuld zouden leiden dan nominale obligaties is
dus allerminst zeker.
Overheidstekortquote
Er is een tweede reden waarom overheden zich ervan kunnen laten weerhouden
prijsindexobligaties uit te geven: prijsindexobligaties kunnen slecht
uitpakken voor de stabiliteit van de tekortquote (tekort als fractie van
het BBP).[1] Een onverwacht
hoge inflatie kan de rentelasten en dus het overheidstekort sterk verhogen.
Langs deze weg kunnen prijsindexobligaties het begrotingsbeleid
bemoeilijken. Voor de overheden in eurolanden komt daarbij dat
prijsindexobligaties de kans vergroten dat men het Stabiliteits- en
Groeipact overtreedt. Des te volatieler de tekortquote, des te groter
immers de kans dat de quote hoger uitpakt dan 3 procent van het BBP van het
land in kwestie en de overheid van dit land gehouden is hervormingen in de
overheidsbegroting door te voeren.
Nederlandse pensioenfondsen
Inflatierisicopremie, liquiditeitspremie en het Stabiliteits- en Groeipact
geven samen antwoord op de vraag waarom overheden bij hun
schuldfinancieringsbeleid niet veelvuldig van prijsindexobligaties
gebruikmaken. Kunnen we dit inzicht ook op Nederland toepassen? Kunnen we
stellen dat deze drie factoren verklaren waarom prijsindexobligaties geen
rol spelen in het Nederlandse schuldfinancieringsbeleid? Dat is maar de
vraag omdat de Nederlandse situatie in een bepaald opzicht uniek is.
Nederland kenmerkt zich door een grote rol voor pensioenfondsen die de
ambitie hebben om de pensioenen aan de inflatie te indexeren. Men zou
kunnen verwachten dat aanbod van prijsindexobligaties door de Nederlandse
overheid op een grote vraag door Nederlandse pensioenfondsen zal stuiten.
Het is echter ook voorstelbaar dat de vraag vanuit pensioenfondsen beperkt
zal zijn. Er zijn immers ruime mogelijkheden voor fondsen om in
prijsindexobligaties te beleggen die door andere eurolanden worden
uitgegeven en toch wordt maar mondjesmaat in deze prijsindexobligaties
belegd (minder dan 5 procent van de totale beleggingen van
pensioenfondsen). Dit kan verschillende oorzaken hebben zoals de
aandelenrisicopremie of het nominale karakter van het toezicht op
pensioenfondsen. Hoe dan ook brengt dit gegeven ons tot de conclusie dat
fondsen hun totale beleggingen in prijsindexobligaties mogelijk niet sterk
zouden veranderen als de Nederlandse overheid prijsindexobligaties zou gaan
uitgeven.
Conclusie
Samengevat kunnen lage inflatie, een gebrek aan liquiditeit en de regels
van het Stabiliteits- en Groeipact de geringe betekenis van
prijsindexobligaties voor de financiering van overheidsschulden in de
eurozone verklaren. Maar dit inzicht is sterk gebonden aan de condities van
het heden. Als in de toekomst ofwel de inflatie gaat stijgen, of de markten
voor prijsindexobligaties zich verdiepen of de tekortnorm van het
Stabiliteits- en Groeipact minder bindend wordt, dan zouden
prijsindexobligaties aan betekenis kunnen winnen.
Voetnoten:
[1]
Op langere termijn hoeft dit niet zo te zijn. Een stabielere
overheidsschuld draagt immers via stabielere rentelasten bij aan
een stabieler tekort (zie Beetsma en Westerhout, 2016).
Referenties:
Beetsma, R. en E. Westerhout, 2016, A comparison of nominal and indexeddebt under fiscal constraints, CEPR DP11141
.
Bekaert, G. en X. Wang, 2010, Inflation risk and the Inflation Risk Premium, Economic Policy,
755-806.
Kraemer, W., 2015, An Introduction to Inflation-Linked Bonds, Lazard Asset
Management.
Shiller, J.Y., R.J. Shiller en L.M. Viceira, 2009, Understandinginflation-indexed bond markets, Brookings Papers on Economic Activity, 79-120.
Westerhout, E. en O. Ciocyte, 2017, The role of inflation-linked bonds,
CPB Discussion Paper 344
Te citeren als
Ed Westerhout, Ona Čiočytė, “Waarom zijn prijsindexobligaties niet in trek bij overheden?”,
Me Judice,
28 april 2017.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Swallows in a Spring Snowstorm’ van Keith Williams (CC BY-NC-ND 2.0).