Waardering
Begrijpt u ons niet verkeerd. De neoklassieke economie, waar ons onderwijs vrijwel volledig uit bestaat, is een sterk beginpunt voor economisch redeneren.
Ze levert ons een handzaam denkmodel voor kwesties van vraag, aanbod, marktwerking, overheidsingrijpen, concurrentie en eigenbelang; centrale aspecten van
onze economie. Alleen, dit theoretisch raamwerk brengt slechts een deel van ons economisch systeem in beeld. Ons economisch systeem heeft ook belangrijke
onvoorspelbare, politieke, institutionele, sociale, ecologische en morele dimensies, die momenteel erg weinig aandacht krijgen in ons onderwijs.
Die eenzijdige benadering is niet alleen jammer voor ons als studenten, maar ook riskant. De economie en de instituties daaromheen zijn namelijk sterk in
beweging en dus open systemen (Kapp, 1976). Voor het begrijpen en analyseren van prangende kwesties als verduurzaming, financiële crisissen, groeiende
ongelijkheid en de gevolgen van technologische verandering is dan ook een breder perspectief nodig.
Hieronder hebben we de zes belangrijkste perspectieven op een rij gezet die het universitaire economieonderwijs in dat opzicht zouden kunnen verrijken,
inclusief literatuursuggesties.
De economen van de chaos leren ons de grenzen van modelleren en voorspellen kennen. De politieke economen leren ons de rol van macht en
politiek in de economie. De institutionele economen maken de regels, instituties en context zichtbaar waarbinnen de markt opereert. De sociale economen lichten het deksel van de onzichtbare, niet-transactionele helft van de economie en verklaart economische processen niet vanuit
het individuele niveau maar vanuit het sociale niveau. De ecologische economen plaatsen de economie in een fysiek-biologisch kader, als subsysteem
van het ‘systeem aarde’. En de morele economen laten ons kijken naar de economische normen en waarden in de samenleving.
De onvoorspelbare, chaotische economie
In 2008 hebben we geleerd dat de verfijnde analyses en risicomodellen van het CPB en collega’s niet alles kunnen zien aankomen. Oostenrijkse en
Keynesiaanse economen zagen dit element van de economie juist als een centraal punt: de economie is fundamenteel complex en onzeker. De pogingen om haar te
vangen in een steeds verfijnder wiskundig model zijn dan ook weliswaar nuttig, maar niet voldoende. Net zoals de natuurkundigen niet alleen de wetten van
zwaartekracht, maar ook de chaostheorie leren, zouden economen over dit fundamenteel chaotische en complexe aspect van de economie moeten leren.
Om dit besef te laten doordringen hoeven we niet per se eerstejaars te overladen met chaostheorie-wiskunde. We kunnen veel inzichten verkrijgen door oude
meesters zoals von Mises (1949), Keynes (1936), Hayek (1933) en Minsky (2008) te lezen, of The Black Swan, van Taleb (2007). Zie hiervoor ook het
werk van Sheila Dow (2012), Victoria Chick (1983), of onze eigen Nederlandse Cars Hommes (2013).
De politieke economie
Hoe zijn economie en politiek met elkaar verbonden? Vraag en aanbod vinden elkaar niet in een vacuüm. Er zijn machtige marktspelers, nationale en
geopolitieke belangen, sociaaleconomische klassen en consumentenbonden. Kortom: machtsblokken, die strijden over de inrichting van de economie, het
industriële en handelsbeleid en de bredere kaders waarbinnen de markttransacties zich afspelen. Wat zijn bijvoorbeeld de langetermijngevolgen van de Brexit
voor de Nederlandse economie? Daarover is het moeilijk nadenken als je nooit hebt geleerd hoe economische en politieke systemen interacteren.
Wat kun je hierover lezen? Een moderne visie op de arbeidsmarkt en de hedendaagse economische klassenindeling biedt Guy Standing in The Precariat (2011). Over de Nederlandse industriële politiek schrijft bijvoorbeeld Robert Went en internationaal biedt het werk van Ha-Joon Chang (2007; 2014)
een helder beeld. Voor wie de klassiekers dierbaar zijn: John Stuart Mill (2012 (1848)) was een groot sociaal theoreticus en politiek econoom, en ook Adam
Smith stond niet voor niets bekend als een moral philosopher. De Wealth of Nations (Smith, 1776) bevat talloze en tijdloze pareltjes van
politiek-economische analyse. Vandaag de dag zijn grote namen op dit gebied o.a. Dani Rodrik (2015), Thomas Piketty (2014) en Yanis Varoufakis (2011).
De institutionele economie
De economie bestaat uit meer dan alleen kopers en verkopers. Marktspelers bewegen zich binnen een institutioneel raamwerk van natiestaten, wetgeving,
toezichthouders, een maatschappelijk middenveld, internationale verdragen en allerlei andere hardere en zachtere normen, afspraken en restricties. Kort
gezegd: de institutionele economie brengt de juridische en de culturele aspecten weer terug in ons economisch denken.
Literatuursuggesties? Thorsten Veblen lanceerde dit veld in 1899 met The Theory of the Leisure Class (1899). Grote namen
zijn onder andere Wesley Mitchell (1946), John R. Commons (1934), John Kenneth Galbraith (1958), Geoffrey Hodgson (2002) en het inmiddels klassieke werk
van Acemoglu, Why Nations Fail (2012), hoewel dat ook wel iets korter had gemogen. Maar ook Elinor Ostrom (2012) heeft met haar werk over
de commons een hele rijke verdieping van de institutionele dimensie gecreëerd. In Nederland wordt haar werk momenteel voortgezet door mensen als
Tine de Moor (2015).
De sociale economie
De sociale economen maken ons beeld van het economisch systeem in een andere dimensie compleet, door heel expliciet te vragen: wanneer is iets economisch
handelen? Het opvoeden van kinderen, die jaren later werknemers worden, is dat deel van de economie? Mantelzorg is geen economie, maar betaalde zorg wel?
Waar liggen de grenzen van ‘de economie’? De sociale economie completeert ons beeld van de menselijke kant van de productie- en consumptieketen, door
expliciet te kijken naar het gedeelte van de economie dat niet-monetair is. Methodologisch onderscheidt de sociale economie zich door naast het individuele
niveau ook het sociale niveau als verklarend te zien voor economisch gedrag en economische uitkomsten. Denk aan discriminatie of sociale cohesie.
Wat te lezen over deze stroming? De Zweedse Nobelprijswinnaar Gunnar Myrdal (1957) ontwikkelde de theorie van cumulatieve causatie. Zijn werk over de
verbanden tussen sociale en politieke instituties enerzijds en economische uitkomsten anderzijds is nog steeds zeer relevant. Een andere grote naam in dit
veld is Amartya Sen (1999), die met zijn Capability Theory de focus van beleid heeft verlegd van nutsmaximalisatie naar optimalisatie van capaciteiten. Ook
sterk: het werk van Nancy Folbre (2008).
En dan is er natuurlijk de moderne grondlegger van het veld: Karl Polanyi, met The Great Transformation (1944). Hierin beschrijft hij hoe in Engeland de markteconomie en natiestaat
samen ontstonden, en laat op overtuigende wijze zien dat ‘natuurlijke vrije markten’ niet bestaan. Polanyi stelt dan ook voor om economie niet te zien als
de wetenschap van keuze tussen de verschillende gebruiken van schaarse middelen. Het zou een bredere wetenschap moeten zijn, die bestudeert hoe mensen in
hun levensonderhoud voorzien, in interactie met hun sociale en natuurlijke leefomgeving. Polanyi noemt dit paradigma substantivism.
De ecologische economie
Waar de sociale economie de menselijke input en output van het productiesysteem zichtbaar maakt en analyseert, doet de ecologische economie dat voor de
fysieke en biologische kant. Haar blikveld gaat verder dan productie-markt-consumptie, en beziet de economie in de context van het systeem aarde. Waar
komen grondstoffen vandaan? Waar gaan afvalstromen heen? Op welke manier gebeurt die extractie en dumping, en welke gevolgen heeft dat voor de fysieke
systemen die uiteindelijk het fundament van onze leefwereld vormen? Wanneer stoten we aan onze grenzen op verschillende gebieden? Hoewel deze vragen in
gepopulariseerde vorm door de Club van Rome in 1972 zijn behandeld is dit nog altijd geen onderdeel van de mainstream lesstof. Het is hoog tijd om daar
verandering in te brengen, zeker nu de klimaatverandering steeds verder oprukt en de ecologische calamiteiten zich in stijgend tempo opstapelen.
Al in de 19e eeuw lanceerde John Stuart Mill de term ‘stationary economy’ (1848), die Herman Daly in 1977 uitwerkte tot het boek Steady-state economics . Het idee dat ecologische economie per definitie over steady-state economics zou gaan is echter een misverstand. Het veld
als geheel werd neergezet door Kenneth Boulding’s paper Spaceship Earth (1966), waarin hij de economie
in de context plaatst van ons planetaire ecosysteem.In Nederland hebben we bijvoorbeeld Hans Opschoor op dit gebied. Een goed lesboek hiervoor is
geschreven door Daly en Farley (2010)
De morele economie
Niet voor niets stond Adam Smith in zijn tijd bekend als ‘moral philosopher’. Cultuur, moraliteit en economie zijn onlosmakelijk verbonden. Maar:
wetenschap dient ten alle tijden ethisch neutraal te zijn. Daarom is het essentieel dat we als opgroeiende economen helder leren zien hoe de economische
normen en waarden in onze samenleving eruit zien. Niet als theologisch leerstuk, maar juist om de scheiding tussen moraal en wetenschap helder te kunnen
maken. Bijvoorbeeld: het werk van Weber (2001 (1904)) over de calvinistische arbeidsmoraal die de basis van het kapitalisme legde is welbekend. Maar wat
gebeurt er nu robots steeds meer werk overnemen? Komen de toekomstbeelden van Keynes uit, die voorspelde dat we in het jaar 2030 allemaal met 15 uur werk
per week klaar zouden zijn, en dat onze grootste uitdaging het goed besteden van vrije tijd zou worden (Keynes, 1930)?
Enige suggesties? Keynes tijdgenoot Bertrand Russel wist beter, en legt ons op verrassende wijze uit waarom we werken, in zijn fantastische korte essay In Praise of Idleness (1935)). Een fellere kritiek op onze arbeidsmoraal komt van antropoloog David Graeber, met zijn stuk On the phenomenon of Bullshit Jobs (2013). Maar het veld is breder dan banen alleen. Het recente werk Phishing for Phools (2015), van Nobelprijswinnaars Akerlof en Shiller, werpt via empirische, concrete voorbeelden relevante vragen op over de ethiek van de markt,
bijvoorbeeld over reputation mining door marktfaciliterende instituties als rating agencies. En dan is er natuurlijk de Tsjechische Thomas
Sedlaçek, met zijn erudiete maar ook nogal bombastische Economics of Good and Evil (2011).
Tot slot
Natuurlijk, een opleiding kan altijd maar een beperkt spectrum belichten. Wij willen ook niet de hele wereld in ons onderwijs. Maar we willen wel graag een
opleiding die ons complete economisch systeem bekijkt, die zichtbaar maakt hoe complex dat is en op welke fundamenten het gebouwd is. Want een belangrijke
functie van (academisch) onderwijs is niet alleen het systematisch leren onderzoeken, maar ook het leren zien van connecties en grotere verbanden.
Referenties
Acemoglu, D., & Robinson, J. A. (2012). Why nations fail : the origins of power, prosperity, and poverty. New York: Crown Publishers.
Akerlof, G. A., & Shiller, R. J. (2015). Phishing for phools : the economics of manipulation and deception.
Burns, A. F., & Mitchell, W. C. (1946). Measuring business cycles. New York: National Bureau of Economic Research.
Chang, H.-J. (2007). Bad Samaritans : rich nations, poor policies, and the threat to the developing world. London: Random House Business.
Chang, H.-J. a. (2014). Economics : the user's guide. Cambridge: Bloomsbury Press.
Chick, V. (1983). Macroeconomics after Keynes : a reconsideration of the general theory. Oxford: Philip Allan.
Commons, J. R. (1934). Institutional economics; its place in political economy. New York: The Macmillan Company.
Daly, H. E., & Farley, J. C. (2010). Ecological economics : principles and applications (2nd ed.). Washington, DC: Island Press.
Dow, S. C. (2012). Foundations for new economic thinking : a collection of essays. Basingstoke: Palgrave Macmillan.
Folbre, N. (2008). Valuing children : rethinking the economics of the family.
Galbraith, J. K. (1958). The affluent society. Boston, Mass.: Houghton Mifflin.
Graeber, D. (2013). On the Phenomenon of Bullshit Jobs. Retrieved from http://strikemag.org/bullshit-jobs/ website:
Hayek, F. A. v. (1933). Monetary Theory and the Trade Cycle. [S.l.]: Jonathan Cape.
Hodgson, G. M., & European Association for Evolutionary Political, (2002). A modern reader in institutional and evolutionary economics : key
concepts.
Hommes, C. H. a. (2013). Behavioral rationality and heterogeneous expectations in complex economic systems: Cambridge University Press.
Kapp, K. W. (1976). The Open-System Character of the Economy and its Implications. In K. Dopfer (Ed.), Economics in the Future (pp. 90-105).
London: Macmillan Education UK.
Keynes, J. M. (1930). Essays in Persuasion. MacMillan.
Keynes, J. M. (1936). The general theory of employment, interest and money. [S.l.]: MacMillan.
Mill, J. S. (1848). Principles of Political Economy: With Some of Their Applications to Social Philosophy.
Mill, J. S. (2012 (1848)). Principles of political economy. Nashville, Tennessee: BN Publishers.
Minsky, H. P. (2008). Stablizing an unstable economy ([New ed.]. ed.). New York ; London: McGraw-Hill.
Moor, T. d. (2015). The dilemma of the commoners : understanding the use of common-pool resources in long-term perspective.
Myrdal, G. (1957). Economic theory and underdeveloped regions. New York: Harper & Row.
Ostrom, E. (2012). Future of the commons : beyond market failure and government regulation. London: Institute of Economic Affairs.
Piketty, T., & Goldhammer, A. (2014). Capital in the twenty-first century.
Rodrik, D. (2015). Economics rules : the rights and wrongs of the dismal science.
Russell, B. (1935). In Praise of Idleness and Other Essays (pp. 242): Routledge.
Sedlácek, T. (2011). Economics of good and evil the quest for economic meaning from Gilgamesh to Wall Street.
Sen, A. (1999). Development as freedom. New York: Knopf.
Smith, A. (1776). An inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. Schotland: Edwin Cannan.
Standing, G. (2011). The precariat the new dangerous class.
Talcott, P. (2001 (1904)). The Protestant Ethic and the Spirit of Capitalism.
Taleb, N. N. (2007). The black swan : the impact of the highly improbable. New York: Random House.
Varoufakis, Y., Halevi, J., & Theocarakis, N. (2011). Modern political economics : making sense of the post-2008 world. Abingdon, Oxon; New
York: Routledge.
Veblen, T. (1899). The theory of the leisure class: an economic study of institutions. New York: MacMillan.
Von Mises, L. (1949). Human Action : a treatise on economics. [S.l.]: William Hodge.