Klimaatbeleid
Het kabinet Rutte-III heeft een brede maatschappelijke consensus voor het
initiëren van een klimaatbeleid tot een hoofddoel van haar regeerperiode
gemaakt. In zo’n beleid speelt technologie een belangrijke rol. Aan de ene
kant zullen bestaande technologische oplossingen, zoals zonne- en
windenergie, warmtepompen en elektrische auto’s, door incrementele
innovatie verbeterd moeten worden, aan de andere kant zijn ook nog radicale
doorbraken nodig om uitstoot van broeikasgassen terug te dringen naar de
gewenste niveaus. Bijvoorbeeld in het vliegverkeer en in de grootschalige
opslag van (elektrische) energie zijn in de markt nog geen afdoende
oplossingen beschikbaar.
Terwijl bij minder grootschalige problemen de markt vaak kan zorgen voor
innovatie en technologische oplossingen, moeten we voor de
klimaatproblematiek uitgaan van radicale innovatie gedragen door het gehele
systeem van maatschappelijke spelers, aangejaagd en geregisseerd door
overheidsbeleid. Externaliteiten, technologische onzekerheid en het belang
van coördinatie tussen maatschappelijke partijen onderling zijn te groot om
klimaatinnovatie alleen aan de markt over te laten.
Opkomst missiegericht beleid
Het ligt hierbij voor de hand om te kijken naar het idee van een
missiegericht beleid. In deze visie op innovatie en innovatiebeleid stelt
de overheid namens de maatschappij zich een duidelijk gedefinieerd doel, reserveert
financiële middelen om dat doel te halen en ontwerpt een structuur van
instituties om deze middelen efficiënt in te zetten. In de naoorlogse
periode deed deze vorm van technologiebeleid opgeld, met als iconische
voorbeelden het ontwikkelen van kernwapens (gestart tijdens de Tweede Wereldoorlog met het Manhattan-project) en ruimtevaart (met het Apollo-project).
Als onderdeel van de brede trend naar een meer neoliberale visie op de
economie raakte missiegericht innovatiebeleid uit de mode. Het
belangrijkste argument hierbij was dat de overheid, die traditioneel de
regie van het missiegerichte beleid in handen neemt, vaak niet goed in
staat is om te bepalen wat de beste doelen voor het beleid zijn, zowel op
macroniveau - het bepalen van de missie -, als op microniveau: het maken van
kleinere keuzes die de inhoud van het beleid bepalen. In de neoliberale
visie is dat aanleiding tot zogenaamd overheidsfalen, waardoor het
missiegerichte beleid ineffectief wordt.
Recent maakt het idee van missiegericht beleid weer opgang, met name door
de invloed van Mariana Mazzucato, een innovatie-econoom die er in haar werk
op wijst dat veel grote innovaties van de laatste decennia terug te voeren
zijn op investeringen die rechtstreeks door de overheid gedaan zijn. Zij
introduceerde het idee van de “ondernemende overheid” die de aanjager en
hoofduitvoerder van een missiegericht innovatiebeleid is.
Missiegericht beleid in Nederland
In dit korte essay zal ik ingaan op de vraag hoe zo’n missiegericht beleid
in Nederland in het kader van klimaatbeleid gevoerd zou kunnen worden. Ik
behandel daarbij twee hoofdthema’s: ten eerste welke institutionele spelers
daarbij de hoofdrol(len) zouden kunnen spelen, en, ten tweede, hoe het idee
van een ondernemende overheid vorm zou moeten krijgen.
Mijn analyse start op basis van de cijfers over het R&D-beleid van de
Nederlandse overheid, in internationaal perspectief. Ik gebruik die cijfers
om inzicht te geven hoe het Nederlandse publieke R&D-beleid ten
opzichte van het buitenland gekarakteriseerd kan worden. Daarna bespreek ik
hoe deze internationale vergelijking richtingen kan suggereren voor een
Nederlands missiegericht innovatiebeleid dat ingebed is in de Europese
context.
Het Nederlandse R&D-beleid van de overheid
In figuur 1 vergelijk ik het publieke R&D budget (als percentage van
het BBP) van Nederland met het buitenland. In die vergelijking zijn zowel
individuele landen opgenomen, als landengroepen. Drie landengroepen hebben
betrekking op Europa: EUR-1 bestrijken grofweg West- en Noord-Europa, EUR-2
is Zuid-Europa en Ierland, en EUR-3 is Centraal- en Oost-Europa. De groep
non-EUR bestaat uit de drie niet-Europese landen in de grafiek (de VS,
Japan en Korea). De landengroepen geven het ongewogen gemiddelde weer. De
data hebben betrekking op de financiering van R&D door de overheid in
alle sectoren, dus ook het bedrijfsleven (fiscale aftrek voor R&D zoals
de WBSO is echter buiten beschouwing gelaten).
Figuur 1: Publieke R&D-budget als percentage van het BBP, 2017

Bron: OECD
Nederland staat met een percentage van 0,69 procent bovenaan in de middenmoot, net
achter het gemiddelde van de EUR-1 groep
[1]
, maar duidelijk hoger dan het gemiddelde van de twee andere EUR-groepen.
Om tot de top behoren moet de Nederlandse overheid dus meer investeren in
R&D.
Figuur 2 laat zien hoe het overheidsbudget van Nederland en enkele andere
landen besteed wordt. Aan de linkerkant is het aandeel van algemene kennisontwikkeling weergegeven. Dit betreft middelen voor R&D die door de
overheid zonder specifieke voorwaarden over de inhoud van het onderzoek
worden verstrekt. Universitair onderzoek is daarvan een goed voorbeeld, en
in de meeste landen zijn universiteiten een belangrijke ontvanger van dit
soort middelen, zoals ook uit de figuur blijkt.
Figuur 2: Algemene kennisontwikkeling en klimaatgerelateerd onderzoek in het publieke R&D-budget, 2017

Bron: OECD
De variatie in dit aandeel is erg groot. Vooral buiten Europa is het erg
laag (bijvoorbeeld slechts 9 procent in de VS), binnen Europa is het percentage van vooral enkele
Oost-Europese landen laag (Polen heeft met 42 procent het minimum). In Nederland
gaat bijna 56 procent van het totale budget op deze manier naar de universiteiten,
en wordt nog eens bijna 19 procent aan andere kennisinstellingen besteed in de
vorm van algemene kennis ontwikkeling. Internationaal gezien is dat totaal
van ongeveer 75 procent erg hoog: het wordt alleen overtroffen door Zwitserland
(91%).
In een grootschalig probleem, zoals de klimaatcrisis, is er echter geen sprake van een centraal geleid project, maar eerder van een regie van een groot aantal projecten.
De rechterkant van figuur 2 geeft het aandeel van twee sterk
klimaat-gerelateerde soorten onderzoek (milieu en energie) in het stuk van
het publieke R&D budget dat niet naar algemene kennisontwikkeling
gaat. Hierbij is dus 'gecorrigeerd' voor het hoge aandeel van algemene
kennisontwikkeling in Nederland. Zonder deze correctie komt het aandeel
van milieu en energie in het totale budget in Nederland op slechts 3,8 procent. In
de figuur bevindt Nederland zich in de brede groep achter de leiders, een groep die bestaat uit de grote EU-landen (met name in Frankrijk speelt kernenergie hierbij
een belangrijke rol).
Naar een missiegericht klimaat-R&D-beleid
In een missiegericht innovatiebeleid gericht op het oplossen van de
klimaatcrisis neemt de overheid de regie en investeert zij omvangrijke
middelen in het ontwikkelen van nieuwe technologie. 'Experimentatie' is een
belangrijk onderdeel van zo’n beleid. In een vroeg stadium is het
onmogelijk om te bepalen welke technologieën uiteindelijk het beste
resultaat zullen leveren, terwijl de markt juist een neiging heeft om één
technologie te selecteren. Op die manier bestaat het risico dat een
technologie die in een vroeg stadium goed aangepast is, snel een overwicht
krijgt en andere veelbelovende technologieën uitsluit. Het experimenteel
(lang) doorontwikkelen van een aantal alternatieve technologische
oplossingen is daarom van groot belang.
Een missiegericht beleid is in principe goed in staat om die brede
experimentatie te dragen. In een grootschalig probleem, zoals de klimaatcrisis, is er echter geen sprake van een centraal geleid project, maar eerder van
een regie van een groot aantal projecten. Dat gegeven stelt het beleid voor
een belangrijk coördinatieprobleem: hoe wordt de experimentatiefase
geregisseerd, en hoe worden keuzes gemaakt over waar mee geëxperimenteerd
wordt?
In een klein land als Nederland moeten klimaatbeleid en innovatiebeleid
bovendien in internationaal perspectief geplaatst worden. Landen die innig samenwerken, zoals in de EU, kunnen een arbeidsverdeling afspreken, waarin
het ene land zich richt op de vroege fase van experimentatie (fundamenteel
onderzoek), en het andere land zich richt op ontwikkeling van veelbelovende
richtingen (toegepast onderzoek en ontwikkeling).
...gericht op kennisontwikkeling
Als een Nederlands missiegericht klimaat-R&D beleid aansluit bij de
huidige praktijk van R&D-beleid, zou het voor een belangrijk gedeelte
gericht zijn op de fondsen die nu ingezet worden voor algemene kennisontwikkeling, met name bij de universiteiten. Als dat niet zou gebeuren,
wordt bij voorbaat driekwart van het Nederlandse publieke R&D budget
uitgesloten. Dat suggereert ook dat Nederland zich in internationaal
opzicht zou kunnen specialiseren in het vroege stadium van technologische
experimentatie.
Waar het ministerie van OCW traditioneel universitaire middelen verdeelt, ligt de regie in het klimaatbeleid bij EZK.
Het aansturen van universiteiten en andere algemene kennisinstellingen op
een specifieke klimaatmissie zal een breuk met bestaande procedures en
instituties vereisen. Waar het ministerie van OCW traditioneel universitaire middelen
verdeelt, ligt de regie in het klimaatbeleid bij EZK. En waar
universiteiten traditioneel academische vrijheid en excellentie van het
onderzoek hoog in het vaandel hebben, vereist de klimaatmissie vooral ook
inhoudelijke sturing (door de regievoerder) op economische doelen. En waar
de traditionele manier van inhoudelijke aansturing van
universiteitsonderzoek (het NWO-model) leidt tot een hoge werkdruk met
geringe kans op succes, vereist de klimaatcrisis vooral snelle en
efficiënte actie.
De extra investeringen in de Nederlandse kennisinfrastructuur waar
organisaties zoals de VSNU en de KNAW om vragen zouden een goede start zijn
voor een Nederlands missiegericht klimaat-R&D beleid. Het valt te
verwachten dat zo’n Nederlands initiatief ook in de EU enthousiasme zal
oproepen. Om dit te verwezenlijken is echter wel een nieuwe en sterke
organisatie van het beleid nodig,vooral voor de inhoudelijke aansturing
van universitair onderzoek, zowel op Europees als nationaal niveau.
Op weg naar klimaatonderzoekfonds
Ik stel daarom voor om dit beleid vorm te geven door middel van het instellen een
Nederlands klimaatonderzoekfonds. Het fonds krijgt specifieke
doelstellingen in de vorm van het ontwikkelen van klimaattechnologie op
gebieden die met de Europese partners gecoördineerd worden. Het fonds zet
niet in op concurrentie tussen universiteiten (en andere instellingen),
maar verdeelt geld over de universiteiten, die ieder, intern, projecten
kunnen voorstellen die vorm geven aan de doelstellingen van het fonds. Het
bedrijfsleven en andere maatschappelijke partners worden in het onderzoek
betrokken, onder meer door cofinanciering. Technologische doelstellingen en
de selectie van projecten worden gaandeweg bijgesteld, op basis van
concrete resultaten en ontwikkelingen in de maatschappij.
Voetnoot:
[1]
In 2018 steeg het Nederlandse budget tot 0.72, voor veel andere
landen zijn de cijfers voor 2018 nog niet beschikbaar.
Te citeren als
Bart Verspagen, “Op weg naar een klimaatonderzoekfonds”,
Me Judice,
9 oktober 2019.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Earth - Following a Polar Ice Melt’ van Kevin Gill (CC BY 2.0)