De vierde industriële revolutie
We bevinden ons in de vierde industriële revolutie. Deze revolutie wordt
gekenmerkt door de opkomst van netwerken, platformen en technologieën
waarbij de grenzen vervagen tussen fysieke, digitale en biologische
gebieden (Schwab, 2017). Van deze technologieën
wordt verwacht dat zij een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen
van maatschappelijke vraagstukken op het gebied van onder meer gezondheid,
klimaat en water. Tot dergelijke sleuteltechnologieën behoren onder andere
robotica, Big Data, 3D-printing, het internet der dingen, en kunstmatige
intelligentie (i.e., Kennis en Innovatieagenda 2018-2021, 2017). De
snelheid en impact waarmee die ontwikkelingen plaatsvinden vormen
prominente aspecten van de vierde industriële revolutie (Schwab, 2017). Zo
verwacht het World Economic Forum dat 57 procent van de huidige banen
geautomatiseerd zullen worden en dat 65 procent van de huidige basisschool
scholieren functies gaan uitoefenen die nu nog niet bestaan (World Economic Forum, 2018a).
Er zijn verschillende perspectieven of deze sleuteltechnologieën zullen
leiden tot een toename of juist een afname van werkgelegenheid. Enerzijds
zijn er indicaties dat sleuteltechnologieën een positieve uitwerking
hebben. Zo verwacht het World Economic Forum in The Future of Jobs Report 2018 dat er netto bekeken een toename
plaatsvindt van de werkgelegenheid als gevolg van opkomende technologieën.
De uitstoot van 75 miljoen banen wordt volgens die inschatting
gecompenseerd door 133 miljoen nieuwe banen die horen bij de nieuwe
verdeling van werk tussen mensen, machines en algoritmes (World Economic
Forum, 2018b). Ook het McKinsey Global Institute (2017) verwacht dat AI (artificial Intelligence) en
automatisering (zie figuur 1) een veel grotere productiviteitsstijging te
weeg zullen brengen (in het tijdvak 2015-2040) dan de toepassing van de
stoommachine in de eerste industriële revolutie (in de periode 1850-1910)
of de toepassing van ICT in de derde industriële revolutie (periode
1995-2005).
Figuur 1: Jaarlijkse gemiddelde arbeidsproductiviteitsgroei door nieuwe
technologieën, wereldwijd

Bron: McKinsey Global Institute (2017).
Anderzijds wordt door vele onderzoekers aangegeven dat nieuwe
sleuteltechnologieën een zeer negatieve uitwerking hebben. Zo becijferde
het World Economic Forum in de 2016-editie van datzelfde rapport nog
wereldwijd een nettoverlies aan banen als gevolg van de vierde industriële
revolutie op ruim 5,1 miljoen in 2020 (The Future of Jobs Report,
2016). De verwachte uitstoot (7,1 miljoen banen) is groter dan de creatie
van nieuwe banen (2 miljoen) in de zogenoemde STEM-functies (science,
technology, engineering en mathematics) (World Economic Forum, 2016).
Jeremy Rifkin voorspelde al in 1995 in zijn ‘End of Work’ een extreem
negatief scenario van grote arbeidsverliezen aan de onderkant en het midden
segment van de arbeidsmarkt. Frey en Osborne (2013) stellen dat 47 procent van de
banen in de VS op de tocht staan en geautomatiseerd zullen worden en dat in
China zelfs 77% van de banen hierdoor zullen verdwijnen. Acemoglu en
Restrepo (2017) kwamen met een berekening dat elke nieuwe robot in de VS
ongeveer 10,6 banen overbodig maakt. In Nederland zijn het vooral de banen
in de financiële en logistieke sector die met arbeidsuitstoot te maken
hebben. Van de bedrijven in deze twee sectoren geeft achtereenvolgens 62%
en 50% aan dat de vierde industriële revolutie leidt tot significant minder
banen (Volberda et al., 2019). Tevens laat de Nederlandse Innovatie Monitor
zien dat Robotisering en AI in Nederland nog maar beperkt intrede heeft
gedaan, maar dat 35 procent van de Nederlandse bedrijven verwacht dat de komende vijf jaar taken zullen worden overgenomen door robotisering of AI (Volberda
et al., 2019).
Nieuwe technologische oplossingen die gedurende de afgelopen paar decennia
geïntroduceerd zijn hebben een aanzienlijke impact gehad op hoe er gewerkt
wordt. Ondanks de opkomst van technologieën zoals de pc en mobiele
communicatie gedurende de afgelopen decennia vindt er wereldwijd al
tientallen jaren een vertraging plaats van de arbeidsproductiviteitsgroei
(Roach, 2015; Roelandt et al., 2019). Dit geldt eveneens voor Nederland (zie
ook figuur 2). In de periode 1950-1975 groeide de Nederlandse
arbeidsproductiviteit jaarlijks met circa 4% tegenover een jaarlijkse groei
van circa 1 procent vanaf het jaar 2010 (OECD, 2019a; Roelandt et al., 2019). Net
als de arbeidsproductiviteitsgroei schommelt de groei van de
multifactorproductiviteit (MFP) al diverse decennia zo grofweg rond de 1 procent (OECD, 2019b). De MFP is kortweg een economische maatstaf die aangeeft hoe
efficiënt productiefactoren (arbeid, kapitaal en materialen) benut worden
(OECD, 2019b). Volgens econoom Robert Solow (1987) is de opkomst van
technologieën nauwelijks terug te zien in de cijfers van
productiviteitsgroei: “je ziet het tijdperk van de computer overal, behalve
in de productiviteitsstatistieken” (quote is afkomstig uit Roach, 2015).
Het fenomeen waarbij investeringen in nieuwe technologieën – zoals de pc,
digitale communicatie, Internet, en dergelijke – niet of nauwelijks leiden
tot een productiviteitsgroei wordt ook wel aangeduid als de
‘productiviteitsparadox’ (Roach, 2015).
Naast technologische innovatie blijken innovatieve managementvaardigheden en organisatieprincipes, investeringen in medewerkers en open innovatie doorslaggevend te zijn.
Het tijdsbestek (1950-1975) van aanzienlijke arbeidsproductiviteitsstijging
overlapt grotendeels met wat Michael Hanlon (2014) ‘the golden quarter’
noemt. Gedurende de kwart eeuw tussen 1945 en 1971 waren technologische
doorbraken - waaronder computers, het Internet en kernenergie - die
grotendeels de basis vormen van de hedendaagse wereld. Hetgeen na het
gouden kwartier geïntroduceerd is zijn vooral incrementele verbeteringen
van de doorbraken uit die periode, aldus Hanlon (2014). Vanuit dit
perspectief bekeken kan de incrementele aard van technologische vooruitgang
een verklaring vormen voor de relatief beperkte
arbeidsproductiviteitsstijging.
De observaties van beperkte arbeidsproductiviteitsgroei vanwege de
productiviteitsparadox of incrementele technologische progressie impliceren
beide een aanzienlijke wereldwijde uitdaging om die productiviteit en
economische groei verder te stimuleren. Hoe kan Nederland verdere
arbeidsproductiviteitsstijging en nieuwe groei realiseren?

Bron: gebaseerd op OECD-data (2019a).
Hiervoor dient verder gekeken te worden dan alleen sleuteltechnologieën.
Nieuwe technologische kennis verkregen door investeringen in onderzoek en
ontwikkeling (R&D) en in informatie- en communicatietechnologieën (ICT)
verklaren slechts een deel van de productiviteitsgroei en het
innovatiesucces. Een sterke focus op louter R&D kan zelfs beperkt tot
averechts werken voor het innovatiesucces en de bedrijfsprestaties (Erden et al., 2014). Bedrijven die via R&D hun
achterblijvende bedrijfsprestaties willen bevorderen hebben paradoxaal
gezien juist kleinere overlevingskansen (Latham en Braun, 2008).
Sociale innovatie
Naast technologische innovatie blijken innovatieve managementvaardigheden
en organisatieprincipes, investeringen in medewerkers en open innovatie
doorslaggevend te zijn (Bloom et al., 2019; Birkinshaw, 2017;
Birkinshaw et al., 2009; Hamel, 2006; Sirmon et al., 2011; Teece, 2010). Deze
niet-technologische determinanten van productiviteitsgroei en
innovatiesucces staan ook wel bekend als sociale innovatie (Volberda et al., 2014; Volberda et al., 2013a, Volberda et al., 2011;
Volberda en Van Den Bosch, 2005
). Voorbeelden daarvan zijn de introductie van agile-scrum (Rigby,
Sutherland en Takeuchi, 2016), holacracy (Robertson, 2015),
innovatiestudio’s (Volberda et al., 2019), innovatieve ecosystemen
(Adner en Kapoor, 2010), inspirerend leiderschap (Joshi,
Lazarova en Liao, 2009) en zelfsturende teams (Berstein e.a. ,
2016; Hamel, 2011). Dergelijke voorbeelden van sociale innovatie stellen
bedrijven in staat om nieuwe technologische kennis beter te laten renderen
en om de wendbaarheid te bevorderen.
Sociale innovatie is van aanzienlijk belang voor het bevorderen van de
productiviteit en het innovatiesucces. Zo verklaart de introductie van
nieuwe managementactiviteiten ongeveer een kwart van de
productiviteitsverschillen tussen bedrijven en landen (Bloom et al.., 2014) en
meer dan twintig procent van de variatie in productiviteit tussen
productielocaties (Bloom et al., 2019). Deze laatstgenoemde variatie in
productiviteit is minstens net zoveel als de variatie die verklaard wordt
door R&D (Bloom et al., 2019). De totale productiviteitsgroei in
Nederland wordt in toenemende mate bepaald door kennis en vooral het
toepassen daarvan (Van den Toren, 2009). Sociale innovatie draagt circa
driemaal zoveel bij aan het innovatiesucces van organisaties als
technologische innovatie (Volberda et al. 2006, 2013b). Uitgedrukt als
percentage draagt sociale innovatie dan voor circa 75 procent bij aan het
innovatiesucces en technologische innovatie circa 25%.
[1]
Bij de digitale transformatie zijn uitdagingen omtrent mensen en
organiseren minimaal net zo omvangrijk en lastig als de keuze van de nieuwe
technologie (Furr et al., 2019; Kane et al., 2019): ‘Tech is easy, organizational
change is difficult’
De kracht van technologische innovatie en sociale innovatie komt vooral tot
uiting als ze beide intensief aangewend worden (Damanpour, Walker & Avelleneda, 2009; Volberda et al., 2019
). Het complementaire effect tussen technologische en sociale innovatie
(Milgrom en Roberts, 1995; Whittington et al., 1999) zorgt ervoor dat de
gerealiseerde productiviteitsstijging hoger is dan wanneer technologische
of sociale innovatie in isolement worden geïmplementeerd. Dit heeft niet
alleen betrekking op productiviteitsstijging, maar ook op
bedrijfsprestaties (Damanpour et al., 2009), het innovatiesucces en de
werkgelegenheid (Volberda et al., 2019). Bedrijven die intensief
inzetten op zowel technologische als sociale innovatie kennen een
gemiddelde toename van het aantal medewerkers van 8,3 procent (zie ook tabel 1).
Daartegenover staat dat bedrijven die vooral inzetten op nieuwe
technologieën juist een arbeidsuitstoot hebben van bijna zes procent
(Volberda e.a., 2019).
Tabel 1: Gemiddelde toename van het aantal medewerkers gedurende drie
jaar (in %) bij verschillende gradaties van technologische en sociale
innovatie
|
|
Mate van sociale innnovatie |
|
|
Weinig |
Veel |
Mate van technologische innovatie
|
Weinig
|
-4,2%
|
-0,7%
|
Veel |
-5,8% |
8,3% |
Bron: Volberda et al. (2019).
Sociale innovatie vormt dus een belangrijke verklarende variabele of nieuwe
technologieën een negatieve of positieve uitwerking hebben in termen van
productiviteit, innovatiesucces en werkgelegenheid. De vraag of
sleuteltechnologieën waaronder robotisering en kunstmatige intelligentie
een gunstig effect (gaan) hebben op de arbeidsproductiviteit en
werkgelegenheid hangt dus af of er eveneens intensief ingezet wordt op
sociale innovatie. Met andere woorden: als Nederland de boot niet wil
missen bij opkomende sleuteltechnologieën, dan dient er eveneens actief
ingezet te worden op sociale innovatie.
Het Nederlandse innovatiebeleid is echter slechts beperkt ingericht op het
stimuleren van zowel technologische innovatie als sociale innovatie. Er is
vooral veel aandacht voor het bevorderen van R&D door
belastingvoordelen (WBSO en RDA), toelages en andere vormen van gunstige
fiscale maatregelen voor R&D investeringen van bedrijven. Het
innovatiebeleid in de verschillende Scandinavische landen is – in
vergelijking met Nederland – meer gericht op het bevorderen van de
samenwerking tussen bedrijven, publieke onderzoeksorganisaties en
universiteiten. Dit wordt onder meer gedaan door het bevorderen van
gezamenlijke R&D-programma’s en innovatie- en technologieplatformen
voor academici en het bedrijfsleven (OECD, 2015; Izsak et al., 2015). Zweden
en Finland zijn zelfs één van de weinige OECD-landen die geen fiscale
voordelen toekennen aan R&D investeringen van bedrijven. Dit hangt
samen met de industriestructuur in die landen (grote bedrijven) en de
belastingregelingen die gunstig zijn om winst te herinvesteren (OECD,
2012).
Als Nederland de boot niet wil missen bij opkomende sleuteltechnologieën, dan dient er eveneens actief ingezet te worden op sociale innovatie.
Bij het innovatiebeleid van de Scandinavische landen wordt verder gekeken
dan alleen nieuwe technologieën: sociale innovatie vormt een belangrijk
speerpunt. Hierbij valt te denken aan het bevorderen van leren op het werk,
nieuwe manieren van werken en het ontwikkelen van lerende netwerken (Alasoini, 2009; Csaba et al., 2013). Zo heeft Zweden in 2015 een nationale
innovatie raad opgericht met als doel om innoverende bedrijven en
ondernemers “de best mogelijke innovatie omgeving” (World Economic Forum,
2015: 24) te bieden. In Finland is de financiering van programma’s op het
gebied van technologische innovatie én sociale innovatie ondergebracht bij
hetzelfde agentschap. De verschillende Finse sociale innovatieprogramma’s
hebben als doel om bedrijfsoperaties van bedrijven te vernieuwen door het
ontwikkelen van nieuwe manieren van managen en werken, alsmede door het
actief benutten van de vaardigheden en competenties van personeel. De visie
is dat Finland “de beste werkplekken van Europa heeft in 2020” (Csaba et al.,
2013: blz. 9).
Conclusie
Meer aandacht in het Nederlandse innovatiebeleid voor het bevorderen van
sociale innovatie maakt het mogelijk om de adoptie van sleuteltechnologieën
door Nederlandse bedrijven om te zetten in een verhoogde
arbeidsproductiviteit, innovatiesucces en groei van werkgelegenheid.
Mogelijke beleidsinstrumenten die daarvoor ingezet kunnen worden zijn:
- Het uitbreiden van de regeling WBSO en RDA met a) meer aandacht voor
sleuteltechnologieën in combinatie met b) investeringen in de adoptie van
sociale innovatie - bijvoorbeeld in human capital - om de
arbeidsproductiviteit van die sleuteltechnologieën te bevorderen.
- Het fiscaal aantrekkelijk maken voor bedrijven om substantieel te
investeren in diverse hard- en soft skills (21ste -eeuwse
vaardigheden) om sleuteltechnologieën te adopteren.; deze ‘upskill’
behoeften bestaan uit meer dan alleen digitale vaardigheden, maar juist ook
geavanceerde cognitieve vaardigheden en intra- en interpersoonlijke
vaardigheden (Volberda en Hollen, 2019).
- Het stimuleren van lerende netwerken ('communities of practice') in de
topsectoren ter bevordering van de disseminatie van 'best practices' op het
gebied van sociale innovatie.
- Het bevorderen van online tools voor audits en benchmarks sociale
innovatie.
- Het verplichtstellen aan bedrijven om te rapporteren over investeringen
in menselijk kapitaal en opleidingen.
- Het beschikbaar stellen van innovatie vouchers voor het her- en
bijscholen van medewerkers
Een adequaat pakket aan beleidsinstrumenten ter bevordering van sociale
innovatie vormt dus een voorname doch nog onderbenutte bron om de
potentiële arbeidsproductiviteitstijging en economische groei van
sleuteltechnologieën te benutten.
Voetnoten:
[1]
Honderd procent vertegenwoordigt hier de som van de effecten van
technologische innovatie en sociale innovatie op het
innovatiesucces van bedrijven.
Referenties:
Acemoglu, D. & Restrepo, P. (2017),. Robots and Jobs: Evidence from US Labor Market. NBER Working Paper No. 23285.
Adner, R., & Kapoor, R. (2010). Value creation in innovation ecosystems: how the structure of technological interdependence affects firm performance in new technology generations. Strategic Management Journal, 31: 306-333.
Alasoini, T. (2009). Strategies to Promote Workplace Innovation: A Comparative Analysis of Nine National and Regional Approaches. Economic and Industrial Democracy, 30: 614-642.
Bernstein, E., Bunch, J., Canner, N. & Lee , M. (2016). Beyond the Holocracy hype. Harvard Business Review, 94(7-8): 38-49.
Birkinshaw, J. (2014). The Big Idea: Beware the next big thing. Harvard Business Review, May, 50–57.
Birkinshaw, J., Hamel, G., & Mol, M. J. (2008). Management innovation.Academy of Management Review, 33, 825–845.
Bloom, N., Brynjolfsson, E., Foster, L., Jarmin, R., Patnaik, M., Saporta-Eksten, I. & Van Reenen, J. ( 2019). What drives differences in management practices? American Economic Review, 109: 1648-83.
Bloom, N., Lemos, R., Sadun, R., Scur, D., & Van Reenen, J. (2014). JEEA-FBBVA lecture 2013: the new empirical economics of management. Journal of the European Economic Association, 12: 835-876.
Bloom, N., & Van Reenen, J. (2007). Measuring and explaining management practices across firms and countries. Quarterly Journal of Economics, 122, 1341–1408.
Csaba, M., Miklos, I., & Peter, C. (2013). Mapping the context of transfer of Finnish workplace development practice; the case of Finland, Hungary and Romania. Journal of Self-governance and Management Economics, 3: 7-29.
Damanpour, F., Walker, R.M., & Avellaneda, C.N. (2009). Combinative effects of innovation types and organizational performance: A longitudinal study of service organizations. Journal of Management Studies, 46: 650-675.
Erden, Z., Klang, D., Sydler, R., & Von Krogh, G. (2014). Knowledge-flows and firm performance. Journal of Business Research , 67: 2777-2785.
Frey, C.B. & Osborne, M.A. (2017). The future of employment: How susceptible are jobs to computerisation. Working paper, Oxford University Press.
Furr, N., & Shipilov, A. (2019). Digital doesn't have to be disruptive: the best results can come from adaptation rather than reinvention. Harvard Business Review, 97: 94-103.
Hamel, G. (2011). First, let’s fire all the managers. Harvard Business Review, 89: 48-60.
Hamel, G. (2006). The why, what, and how of management innovation.Harvard Business Review, 84: 72-84.
Hanlon, M. (2014). The golden quarter.Aeon, 3 december 2014.
Izsak, K., Markianidou, P., & Radosevic, S. (2015). Convergence of National Innovation Policy Mixes in Europe – Has It Gone Too Far? An Analysis of Research and Innovation. Journal of Common Market Studies, 53: 786-802.
Joshi, A., Lazarova, M.B., & Liao, H. (2009). Getting everyone on board: the role of inspirational leadership in geographically dispersed teams. Organization Science, 20: 240-252.
Kane, G.C., Phillips, A.N., Copulsky, J.R., & Andrus, G.R. (2019). The technology fallacy: how people are the real key to digital transformation . Cambridge, MA: MIT Press.
Kennis en Innovatieagenda 2018-2021 (2017). Kennis en Innovatieagenda 2018-2021: maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën .
Latham, S.F., & Braun, M.R. (2008). The performance implications of financial slack during economic recession and recovery: observations from the software industry (2001-2003). Journal of Managerial Issues, 20: 30-50.
Milgrom, P. & Roberts, J. (1995). Complementarities and fit strategy, structure, and organizational change in manufacturing. Journal of Accounting and Economics, 19 (2-3): 179-208.
OECD (2019a). Growth in GDP per capita, productivity and ULC. Organisation for Economic Co-operation and Development. Parijs.
OECD (2019b). Multi-factor productivity. Organisation for Economic Co-operation and Development., Parijs.
OECD (2015). Science, Technology and Industry Scoreboard 2015. Paris: OECD Publishing.
OECD (2012). Reviews of Innovation Policy: Sweden 2012. Paris: OECD Publishing.
Rifkin, J. (1995), The End of Work: The Decline of the Global Labor Force and the Dawn of the Post-Market Era , New York: Penguin
Rigby, D.K., Sutherland, J., & Takeuchi, H. (2016). Embracing agile. Harvard Business Review, 94: 40-50.
Roach, S.S. (2015). Why is technology not boosting productivity? Geneva: World Economic Forum.
Robertson, B.J. (2015). Holacracy: the revolutionary management system that abolishes hierarchy . Londen: Penguin UK.
Roelandt, T., Akkermans, M., Polder, M., & Van der Wiel, H. (2019). De mondiale productiviteitspuzzel voor Nederland. Economisch Statistische Berichten (ESB), te verschijnen. Schwab, K. (2017). The fourth industrial revolution. Geneva: World Economic Forum.
Sirmon, D.G., Hitt, M.A., Ireland, R.D., & Gilbert, B.A. (2011). Resource orchestration to create competitive advantage: breadth, depth, and life cycle effects. Journal of Management, 37: 1390-1412.
Teece, D.J. (2010). Business models, business strategy and innovation. Long Range Planning, 43: 172-194.
Van den Toren, J.P. (2009). Nederland als kenniseconomie.
Volberda, H.W., Heij, K. & Bosma, M. (2019). Innovatie jij.nu: niet de robots, maar wij zijn aan zet. Deventer: Management Impact.
Volberda, H.W. & Hollen, R. (2019), De Haven Innovatie Barometer 2018, Amsterdam Centre for Business Innovation.
Volberda, H.W., Van den Bosch, F.A.J. & Mihalache, O. (2014). Advancing Management Innovation: Synthesizing Processes, Levels of Analysis, and Change Agents. Organization Studies, 35(9): 1245-1264.
Volberda, H.W., Van den Bosch, F.A.J. and Heij, C.V. (2013a). Management Innovation: Management as Fertile Ground for Innovation , European Management Review, Special Issue on Management Innovation, 10 (1): 1-15.
Volberda, H.W., Van Den Bosch, F.A.J., & Heij, C.V. (2013b). Een béétje beter maakt slechter: de rol van sociale en technologische innovatie bij innovatiesucces. M&O: Tijdschrift voor Management & Organisatie, 5: 35-56.
Volberda, H.W., Jansen, J.J.P., Tempelaar, M. & Heij, C.V. (2011), Monitoren van sociale innovatie: slimmer werken, dynamisch managen en flexibel organiseren. Tijdschrift voor HRM, 14: 85-110.
Volberda, H.W., & Van Den Bosch, F.A.J. (2005). Ruim baan voor de Nederlandse innovatie agenda: Naar nieuwe managementvaardigheden en innovatieve organisatieprincipes. M&O: Tijdschrift voor organisatiekunde en sociaal beleid, 59: 41-63.
Volberda, H.W., Van Den Bosch, F.A.J., & Jansen, J.J.P. (2006). Slim managen & innovatief organiseren. Arnhem: Eiffel/Het Financieel Dagblad.
Whittington, R., Pettigrew, A., Peck, S., Fenton, E., & Conyon, M. (1999). Change and complementarities in the new competitive landscape: A European panel study, 1992–1996. Organization Science, 10 (5), 583-600.
World Economic Forum (2018a). The digital enterprise: moving from experimentation to transformation . Geneva: World Economic Forum.
World Economic Forum (2018b). The future of jobs report 2018: centre for the new economy and society . Geneva: World Economic Forum.
World Economic Forum (2016). The future of jobs report: employment, skills and workforce strategy for the fourth industrial revolution . Geneva: World Economic Forum.
World Economic Forum (2015). Collaborative innovation report. Geneva: World Economic Forum.