Zelfsturing in de wetenschap
In de wetenschap, of dit nu in Europa of in de VS plaats vindt, zijn onderzoekers naarstig op zoek naar geld voor onderzoek.‘Funding
or famine’ zo luidt het adagium. Niet alleen is de slagingskans bij
wetenschappelijke fondsen - zoals NWO - erg laag, het kost enorm veel tijd en
geld van onderzoekers om voorstellen te schrijven en op hun beurt kost het referenten veel tijd om die voorstellen (onbezoldigd) te beoordelen. De
Nederlanders Johan Bollen (Indiana University) en Marten Scheffer
(Wageningen) hebben zich geworpen op een alternatief dat veel van de
bureaucratische rompslomp vermijdt en de kennis en inzichten van de
wetenschappelijke ‘crowd’ inschakelt (zie artikel in
Science
, 13 april 2017). Zij zijn er al langer mee bezig, hebben er over
gepubliceerd (zie Bollen et al. 2014, 2016) en vorig jaar is er zelfs een
keer over gedebatteerd in de kamer. Staatssecretaris Dekker meldde vorig
jaar dat hij interesse heeft in alternatieve financieringsmethodes maar dat
hij voor het plan van Bollen en Scheffer vindt hij dat dit toch in de eerste
plaats een zaak is van NWO en de wetenschap zelf (de Volkskrant, 22 juni 2016).
Een alternatief verdelingsmechanisme
Wat stellen Bollen en Scheffer voor? Zij stellen voor om het onderzoeksbudget gelijk te verdelen
onder wetenschappers verbonden aan universiteiten. In het geval van
Nederland komt dit neer op 30.000 euro per onderzoeker, en 100.000 in de
VS. Men hoeft dus niet meer voorstellen in te dienen en één of twee jaar te
wachten voor men aan de slag kan, maar de enige spelregel is dat men ieder
jaar een vast percentage moet doneren aan de wetenschappers die zij
respecteren en geld uit ‘hun’ onderzoekspotje waard vinden. Om keuzes
mogelijk te maken staan onderzoekers op een website waar hun werk op staat,
evenals hun visie en toekomstplannen. Uiteraard moet in de praktijk
vriendjespolitiek vermeden worden en kan bijvoorbeeld niet aan naaste
collega’s of co-auteurs geld worden gedoneerd. Op basis van simulaties –
waarbij de stelregel is gehanteerd dat onderzoekers 50 procent van hun fonds
moeten doneren - blijkt dat de allocatie van geld niet wezenlijk anders is
dan hoe het nu via NWO geschiedt, maar uiteraard dan zonder de
bureaucratische kosten (zie Bollen et al. 2016). Omdat hier marktwerking in onverdunde vorm in de
wetenschap wordt voorgesteld is in samenwerking met Bollen en Scheffer dit
idee getoetst aan de hand van een drietal stellingen onder het MJ economenpanel.
In de week van 15 mei is de de peiling gehouden waarbij het
responspercentage 55 procent was. Een mogelijke reden waarom deze peiling
ditmaal een iets lagere response had vergeleken met andere MJ peilingen zou
te maken kunnen hebben met het feit dat het ditmaal om een onderwerp ging
waarover niet ieder panellid evenveel ervaring of kennis had.
Is er sprake van overmatige bureaucratie?
Allereerst is het natuurlijk belangrijk om te zien of het panel het eens is
met de constatering of er sprake is van hoge kosten voor indieners en
commissieleden en referenten die door NWO-rondes worden ingeschakeld. Het
ligt voor de hand dat het indieners van voorstellen veel tijd kost. Niet
alleen het schrijven maar ook het inschakelen van coaches, collega’s die
meelezen kost tijd en dat zijn vaak kosten die niet op een begroting
verschijnen maar wel relevant zijn om mee te nemen. Om jonge onderzoekers
te stimuleren om aanvragen in te dienen nemen sommige universiteiten zelfs het
initiatief om het schrijven van aanvragen te subsidiëren of als een onderzoek wel subsidiabel wordt geacht door NWO maar niet wordt toegekend nemen sommige universiteiten het besluit om het zelf te financieren. Het is immers in
het belang van een universiteit dat er veel promoties plaatsvinden. Maar de
kosten van de bureaucratie schuilen uiteraard ook in de verschillende
commissies die NWO inschakelt om (gratis) een oordeel te vellen over de
vele aanvragen. Niet alleen het commissiewerk vergt tijd, er worden ook binnen- en buitenlandse experts
ingeschakeld om in een tweede ronde de aanvragen te beoordelen op hun
wetenschappelijke en maatschappelijke merites. Daarnaast is het bureau van
de NWO die de zaken in goede banen moet leiden. Kortom, de bureaucratie van
een dergelijk systeem is niet gering. Men kan uiteraard stellen dat
tegenover deze kosten baten staan omdat onderzoekers (gratis) feedback
krijgen van 'peers', net als in het geval van wetenschappelijke tijdschriften die in veel
gevallen op de welwillendheid van deskundigen kunnen rekenen. Maar ook daar
is inmiddels bij veel tijdschriften een opeenhoping van manuscripten die
naarstig op zoek zijn naar een deskundige referent. Om een en ander te
peilen hebben de volgende stelling voorgelegd:
De allocatie van geld voor wetenschappelijk onderzoek in Nederland gaat
gepaard met hoge (bureaucratische) kosten voor zowel indieners als
referenten.
Zoals men kan zien in figuur 1 tekent zich hier een duidelijke meerderheid
af die vindt dat de kosten de gemoeid zijn met het proces van indieners en
beoordelen hoog zijn. Ongewogen cijfers (dus iedere stem van de MJ peilers
krijgt hetzelfde gewicht) laten zien dat 94 % van de panelleden de kosten
hoog vinden. En zoals men uit de gewogen cijfers ziet zijn de panelleden met veel kennis van deze materie nog meer uitgesproken
over deze stelling dan zij die er zijdelings mee te maken hebben.
Figuur 1: De bureaucratische kosten van het verdelen van onderzoeksgeld
zijn hoog
Zijn beide systemen even goed of slecht?
De kernvraag is uiteraard of beide systemen even goed werken of niet. De
CPB-onderzoekers Van Dalen et al. (2015) hebben redelijk recent de
dominante financieringssystemen naast elkaar gezet. Zij onderscheiden wat
zij noemen institutionele financiering en projectfinanciering. De eerste
groep ontvang direct geld van de overheid om onderzoek te financieren en
dit type financiering valt nader uiteen in vaste financiering en
prestatiefinanciering. Om het onderscheid te duiden, prestatiefinanciering
is afhankelijk van voorwaarden of prestatie-indicatoren, vaste financiering
niet.
De tweede groep – projectfinanciering - is het type onderzoek dat NWO onder
zijn hoede heeft en het gaat hier om onderzoeksprojecten met een vooraf
vastgestelde onderzoeksvraag, budget en looptijd. Het aardige van het
CPB-onderzoek is dat zij tot de conclusie komen dat de zaken niet zwart-wit zijn in de praktijk. Er is
geen ‘best practice’: iedere vorm van financiering heeft zijn voor- en
nadelen. Hetzelfde zou evenwel ook kunnen gelden voor het gedurfde plan van
Bollen en Scheffer. We hebben daarom de volgende stelling voorgelegd aan
het panel:
De collectieve rationaliteit van individuele wetenschappers om
onderzoeksgeld te investeren werkt net zo goed als de rationaliteit van
wetenschappers verzameld in commissies van nationale wetenschappelijke
onderzoeksorganisaties.
Zoals men uit figuur 2 kan opmaken is hier meer verdeeldheid dan over de stelling of de bureaucratische kosten hoog zijn. Een aantal panelleden onthoudt zich van een mening (6,3%), maar er tekent zich wel een beeld af waarin de meeste
economen (53%) het eens zijn met deze stelling. In de toelichting van de
individuele leden kan men echter wel aflezen dat men die instemming
kwalificeert met vervolgvragen. Neem bijvoorbeeld de mening van Robert
Inklaar (RUG) zijn instemming aanvult met “Mijn enige kanttekening is dat
(ook) een individueel systeem alleen goed kan werken als er serieus
aandacht wordt besteed aan (a) het presenteren van visie en toekomstplannen
door onderzoekers en ( b) het beoordelen daarvan alvorens individuen een
keuze maken.” En Reyer Gerlagh (Tilburg University) vind dat het plan van Bollen en
Scheffer “een interessante alternatieve dynamiek” kan generern. “Het wordt
belangrijker om bekendheid te krijgen bij binnenlandse collega's.
Kernvragen: wat zijn de eisen om mee te mogen beslissen, hoe maken we
relevante informatie makkelijk beschikbaar?” Maar er zijn ook twijfelaars
of tegenstanders met valide argumenten, zoals dat van Andries de Grip (Maastricht University). Hij
stelt “In de praktijk zal dit te snel leiden tot onderlinge afspraken c.q.
kartelvorming. Ook lijkt het me in het nadeel van getalenteerde, maar nog
onvoldoende bekende jonge onderzoekers.” Vooral dat laatste onderdeel zou
er voor pleiten dat er alleen voor de starters (Veni-beurzen) de NWO-financiering in stand
wordt gehouden en zodat zij zich met dat geld een aantal jaren kunnen inwerken en
bekendheid genereren om voor vervolgfinanciering in aanmerking te komen.
Figuur 2: Het individuele systeem van Bollen en Scheffer werkt net zo goed
als het NWO-systeem
Experiment
Hoe het ook zij, de wisdom van de MJ-‘crowd’ is gematigd positief, maar men
heeft wel bedenkingen die in experiment en praktijk moeten worden opgelost.
En daar gaat de derde stelling over:
Een organisatie als NWO doet er goed aan om een experiment uit te voeren
waarbij het onderzoeksgeld via individuele beslissingen van wetenschappers
wordt verdeeld (à la het Bollen/Scheffer voorstel).
Zoals gezegd heeft menigeen wel een positief gevoel bij het idee van een
vorm van crowdfunding maar er klinkt twijfel door en er is daarom meer kennis gewenst over hoe dit in de
praktijk uitwerkt. De meeste economen zijn het wel eens dat er meer
empirische kennis moet komen over hoe alternatieve systemen werken en het
mooie van het Bollen/Scheffer-voorstel dat het voor economen tegelijkertijd kennis
genereert over hoe het staat met de ‘wisdom of the crowd’. Wellicht dat een dergelijk systeem
nog gevoeliger is voor modes dan het huidige systeem of dat het
winner-take-all effect waar de wetenschap toch altijd mee besmet is nog
sterker wordt uitvergroot. Het zijn allemaal vragen die om een antwoord
roepen. En het uiteraard het hoeft niet alles of niets te zijn, zoals velen
denken. Zoals Robert Inklaar (RUG) het ook benoemt: “Een experiment kan ook
betekenen dat beide systemen parallel worden ingezet op bescheiden schaal
binnen een specifiek beurzenprogramma.” of zoals Gerlagh (TiU) stelt: "Het kan vast beter dan hoe het nu gaat. Proberen en analyseren."
Figuur 3: NWO doet er goed aan om een experiment op te zetten van het
Bollen-Scheffer voorstel
Conclusies
De onvrede over het bestaande verdelingssysteem van onderzoeksgeld is groot
en het denken over alternatieve mechanismen is meer dan wenselijk. Zoals
Bas ter Weel (2015) al eens eerder over het NWO-systeem de retorische vraag
stelde: “In welke mate is het maatschappelijk optimaal dat onze beste
krachten in toenemende mate onderzoeksvoorstellen schrijven die niet worden
gefinancierd in plaats van wetenschappelijk onderzoek doen?”
Onderzoekfinanciers dreigen te vergeten dat er al een peer review systeem
is waarmee het kaf van het koren wordt gescheiden, namelijk
wetenschappelijk tijdschriften; een systeem dat zelf ook onder het gewicht
van vele inzendingen wordt belast.
Het mooie van de wetenschap is dat kennis wordt geproduceerd op basis van
niet-markt mechanismes, zoals eer en eerzucht om de eerste te zijn. Maar
door onderzoekers te prikkelen met up-or-out contracten en universiteiten
te prikkelen met een vorm van stukloon (publicaties en promoties) is er een
kennisproductie op gang gekomen die wellicht alleen ook met economische
tegenprikkels in de tang kan worden gehouden. Laat de werkgevers van de
aanvragers een entreeprijs betalen om mee te doen aan
de competitie van onderzoeksgelden en ga ook commissieleden en referenten
marktconform betalen voor hun inzet. Maar wellicht is het beprijzen van
wetenschappelijke handelingen nog erger dan de kwaal? In dat opzicht is het
experiment van Bollen en Scheffer een aantrekkelijk alternatief omdat het
inspeelt op mechanismen waar wetenschappers vertrouwd mee zijn – zet je
zelf op de kaart en zorg dat je plannen gedurfd of relevant zijn – en
verwerf kennis over hoe deze vorm van crowdfunding werkt in de praktijk.
Meer kan men toch niet van een redelijk mens of minister vragen?
Referenties:
Bollen, J., Crandall, D., Junk, D., Ding, Y., & Börner, K. (2014). From
funding agencies to scientific agency. EMBO reports, 15(2),
131-133.
Bollen, J., Crandall, D., Junk, D., Ding, Y., & Börner, K. (2016).
An efficient system to fund science: from proposal review to
peer-to-peer distributions
, Scientometrics, Published first online.
Dalen, R. van, R. van Elk en D. van Vuuren, 2015,
Publieke onderzoeksfinanciering: de voor- en nadelen van verschillende
financieringsmethoden
, CPB Policy Brief, 2015/07, Den Haag.
Weel, B. ter, 2015,
Heeft het zin om een onderzoeksvoorstel in te dienen bij NWO?, ESB blog, 1 juni 2015.
Te citeren als
Harry van Dalen, Kees Koedijk, “Me Judice Economenpanel: wetenschappers als verdelers van onderzoeksgeld?”,
Me Judice,
22 mei 2017.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Hoogleraren’ van Ruben Nijveld (CC BY 2.0).