Belastingen en subsidies verstoren
Op sommige plekken zijn mensen productiever dan op andere en wie op een
productieve plek werkt betaalt meer belasting. Dit maakt werken op een
productieve plek minder aantrekkelijk en belemmert de concentratie van
mensen en banen op locaties waar ze het meest uit zichzelf en uit elkaar
halen. Stel bijvoorbeeld dat iemand overweegt om voor een nieuwe baan
vanuit de periferie naar de grote stad te verhuizen. Vanwege
agglomeratievoordelen zal hij of zij in de stad productiever zijn en meer
verdienen, maar een deel van de winst vloeit door een hogere
belastingafdracht naar het Rijk. Dit maakt het voor deze persoon minder
aantrekkelijker om de koffers te pakken en de grote stad loopt hiermee
misschien een getalenteerde werknemer mis.
Deze verstoring kan behoorlijk groot zijn. Voor de Verenigde Staten laat
Albouy (2009) zien dat werknemers in bovengemiddeld productieve regio’s 27
procent meer belasting betalen dan vergelijkbare werknemers elders in het
land. Hij laat ook zien dat woonsubsidies zoals de hypotheekrenteaftrek dit
verschil gedeeltelijk compenseren. Op productieve plekken zijn woningen
namelijk vaak duurder en inwoners ontvangen hier dan dus ook meer subsidie.
Op basis van een nieuwe studie over verevening (Kattenberg e.a., 2017)
verkent deze bijdrage de ruimtelijke verstoringen van inkomstenbelasting en
woonsubsidies in Nederland. In navolging van Albouy (2009) laten we andere
belastingen en subsidies buiten beschouwing. In het bijzonder gaat we niet
in op lokale belastingen, omdat deze de locatiekeuze niet verstoren zolang
hier lokale voorzieningen tegenover staan.
Dit onderzoek is onder meer relevant voor de financiële verhouding tussen
Rijk en decentrale overheden, omdat de verdeling van Rijksuitkeringen kan
worden ingezet om deze verstoringen te neutraliseren. Die financiële
verhoudingen staan op dit moment in de politiek ter discussie. Zo heeft de
Tweede Kamer in 2015 verzocht om een fundamentele herziening, waarbij ook
gevraagd is hoe verschillen in economische groei tussen de diverse regio’s
in Nederland gefaciliteerd zouden kunnen worden.
[1]
Aanpak
De locatiekeuze wordt verstoord door verschillen in inkomstenbelasting die
het gevolg zijn van ruimtelijke productiviteitsverschillen. Voor zover
mensen met meer verdiencapaciteit overal meer belasting betalen maakt het
immers niet uit waar ze werken. Om deze verstoring in kaart te brengen
moeten we het effect van locatie dus isoleren van andere kenmerken die van
invloed zijn op productiviteit. Omdat verschillen in arbeidsproductiviteit
tot uitdrukking komen in loonverschillen, maken we hiervoor gebruik van
brutoloonverschillen, die door Groot e.a. (2014) zijn geschat voor de
periode 2000 – 2005. Hierbij is rekening gehouden met een aantal
geobserveerde persoonskenmerken, hoewel het vanwege uitsortering lastig
blijft om de invloed van locatie-en persoonskenmerken op productiviteit
helemaal uiteen te rafelen. We kijken naar G57-regio’s (Marlet en Van
Woerkens, 2014), zodat woonregio en werkregio voor de meeste mensen
overeenkomen en we de inkomstenbelasting en woonsubsidies met elkaar kunnen
vergelijken. Voor elke regio vermenigvuldigen we het verschil in
productiviteit ten opzichte van het landelijke gemiddelde met het
gemiddelde bruto inkomen uit arbeid van ongeveer 18.500 per inwoner en met
een marginaal belastingtarief van 42 procent. Door te schalen naar inwoner
in plaats van naar werknemer komen we op een lager bedrag uit, maar ook dit
komt de vergelijkbaarheid ten goede.
De woonsubsidie bestaat uit een aantal componenten. Eigenaar-bewoners
profiteren van de hypotheekrenteaftrek en van vrijstelling van de
vermogensbelasting, maar ze betalen een eigenwoningforfait en de
overdrachtsbelasting. Huurders in de sociale sector profiteren van
huursubsidies en van de wig die regulering drijft tussen de markthuur en de
huur die zij moeten betalen. We bereken het totaal van deze subsidies en
slaan het om naar een bedrag per inwoner. Hierbij houden we wel rekening
met het aandeel woningen in de koop-, sociale en private huursector, maar
niet met verschillen in andere woningkenmerken tussen regio’s.
Resultaten
Figuur 1 zet onze inschatting van de extra belastingafdracht per inwoner
voor elke G57-regio af tegen die van de woonsubsidie, waarbij de
gemiddelden op nul zijn gesteld. Deze figuur valt uiteen in vier
kwadranten. In het kwadrant rechtsboven staan aan aantal consumentensteden
als Amsterdam, Utrecht, Haarlem en Leiden, met naast een hoge
productiviteit ook een hoog voorzieningenniveau (De Groot e.a., 2010).
Woningprijzen zijn hier daarom hoog en dus ontvangen inwoners veel
woonsubsidie. In een stad als Hilversum dragen de grote huizen ook bij aan
de hoge woonsubsidie. In dit kwadrant heffen woonsubsidies de extra
belastingafdracht gedeeltelijk of zelfs meer dan volledig op.
Hetzelfde geldt voor het kwadrant linksonder, waar relatief lage
belastingafdracht tenminste deels gecompenseerd wordt door relatief lage
woonsubsidies. In dit kwadrant is Heerlen een uitbijter vanwege de lage
woonsubsidie en Emmeloord vanwege de lage belastingafdracht.
Figuur 1: Ruimtelijke verstoringen inkomstenbelasting en woonsubsidie
heffen elkaar deels op
In de kwadranten linksboven en rechtsonder versterken de inkomstenbelasting
en woonsubsidies elkaar juist. In het kwadrant rechtsonder betalen Helmond
en Oss bijvoorbeeld weinig inkomstenbelasting, terwijl ze ook veel
woonsubsidie ontvangen. Hetzelfde geldt voor de G57-regio Eindhoven. In het
kwadrant linksboven betalen Rotterdam, Den Haag en Dordrecht juist veel
inkomstenbelasting, terwijl ze weinig woonsubsidie ontvangen. Het zijn
vooral de steden in deze twee kwadranten waar het netto effect van
landelijke belastingen en subsidies groot is.
Figuur 2: Extra belastingafdracht na aftrek van voordeel woonsubsidie (euro
per inwoner)
Figuur 2 brengt de extra belastingafdracht na aftrek van de extra
woonsubsidie in kaart. Inderdaad worden de steden uit het kwadrant
linksboven van figuur 1 het meest benadeeld. Het bedrag loopt op tot rond
de vijfhonderd euro per inwoner per jaar in Rotterdam en Den Haag en zelfs
nog meer in Terneuzen. Amsterdam en Utrecht ondervinden ook nadeel, maar
beduidend minder vanwege de hoge woningprijzen. Ook enkele krimpgebieden
worden door landelijke belastingen en subsidies benadeeld ten opzichte van
de rest van het land, omdat ze weinig van woonsubsidies profiteren.
Helmond, Oss en Hilversum springen eruit als steden die juist sterk worden
bevoordeeld en ook hier lopen bedragen op tot rond de vijfhonderd euro per
inwoner per jaar.
Interpretatie
De extra belastingafdracht na aftrek van de extra woonsubsidie waarvan
figuur 2 een inschatting laat zien verstoort de locatiekeuze van
huishoudens. Gaat dit ten koste van de nationale welvaart? Kattenberg e.a.
(2017) gaan uitgebreider op deze vraag in, hier noemen we twee aspecten.
De locatiekeuze is slechts één van de keuzes die door de inkomstenbelasting
wordt beïnvloed. De verstoring van andere keuzes, zoals de
arbeidsaanbodbeslissing en investeringen in onderwijs, is waarschijnlijk
belangrijker. In het algemeen worden deze verstoringen afgewogen tegen
herverdelingsbaten, de waarde die we als samenleving hechten aan een
vlakkere inkomensverdeling, zodat er per saldo geen sprake hoeft te zijn
van een welvaartsverlies (zie bijvoorbeeld Jacobs, 2015). De ruimtelijke component
van de inkomstenbelasting is echter een bijzonder geval, want deze slaat
naar verwachting neer in woningprijzen. De extra belastingafdracht op
productieve plekken maakt huizen goedkoper, maar het zijn de
vastgoedeigenaren ten tijde van het ontstaan van deze component die
hiervoor de prijs betalen en niet per se de huidige bewoners met hoge
inkomens. Dit belemmert de effectiviteit van de ruimtelijke component als
herverdelingsinstrument tussen arm en rijk en het is dus maar de vraag wat
er hierdoor nog van de gewenste herverdelingsbaten overblijft.[2]
Tegenover de hogere belastingafdracht kunnen naast de woonsubsidie ook
andere Rijksuitgaven staan. In Nederland betalen inwoners van
bovengemiddeld productieve regio’s ongeveer 5 procent meer belasting
vanwege ruimtelijke productiviteitsverschillen. Hierdoor wordt er op deze
plaatsen 2,8 miljard euro meer belasting betaald. Woonsubsidies compenseren
ongeveer 0,7 miljard van dit bedrag. Om de rest te neutraliseren met
Rijksuitgaven zou er in bovengemiddeld productieve regio’s dus 2,1 miljard,
oftewel 290 euro per inwoner per jaar meer moeten worden besteed.
In Nederland betalen inwoners van bovengemiddeld productieve regio’s 2,8 miljard euro meer belasting vanwege ruimtelijke productiviteitsverschillen. Woonsubsidies compenseren dit bedrag met ongeveer 0,7 miljard euro.
Voor zover verschillen in belastingafdracht door ruimtelijke
productiviteitsverschillen niet worden gecompenseerd door
herverdelingsbaten, woonsubsidies of andere Rijksuitgaven met een
ruimtelijk patroon, is er wel sprake van een welvaartsverlies. De
ruimtelijke spreiding van huizen en mensen profiteert dan onvoldoende van
deze productiviteitsverschillen. De mate waarin hangt af van de
prijsgevoeligheid van het woningaanbod, die mede bepaald wordt door het
ruimtelijke ordeningsbeleid.[3]
Woonsubsidies en andere ruimtelijke Rijksuitgaven kunnen ook
overcompenseren. In dat geval wonen er uiteindelijk te veel mensen op dure
plekken of op plekken waar het Rijk veel besteedt.
Wat betekent dit voor beleid?
In theorie zijn er verschillende manieren om een ruimtelijke verstoring van
landelijke belastingen en subsidies te adresseren. Albouy (2012) gaat in op
verevening als instrument.
[4]
Het idee is om het bedrag dat inwoners in een gemeente te veel betalen of
ontvangen te verwerken in de uitkering die deze gemeente van de centrale
overheid ontvangt, zodat het effect op de locatiekeuze van huishoudens
precies geneutraliseerd wordt. Aan de praktische toepassing hiervan kleven
wel een aantal haken en ogen. Het is bijvoorbeeld lastig om het effect van
locatie op productiviteit te isoleren van andere effecten. Bovendien is dit
effect niet voor iedereen hetzelfde en het ligt niet voor de hand dat
decentrale overheden hier rekening mee houden bij hun bestedingen.
Daarnaast verschilt de werklocatie waar het productiviteitseffect ontstaat
van de woonlocatie waar de Rijksuitkering wordt besteed. Internationaal is
er dan ook nog geen ervaring opgedaan met de uitvoering van dit idee.
Daar staat tegenover dat het wel om aanzienlijke bedragen kan gaan.
Kattenberg e.a. (2017) laten zien dat de effecten van landelijke
belastingen en subsidies groter zijn dan de effecten van andere
aanpassingen van de vereveningssystematiek, zoals het wel of niet rekening
houden met kostenverschillen of belastingcapaciteit. Het lijkt daarom
zinvol om deze effecten toch te betrekken in de actuele herziening van de financiële
verhoudingen tussen Rijk en decentrale overheden.
Voetnoten:
[1]
Motie Veldman/Wolbert over fundamentele herziening van de
financiële grondslagen van het Gemeentefonds en het Provinciefonds,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, Kamerstuk 34 300-VII, nr. 28.
[2]
Allers en Vermeulen (2013) laten zien dat de algemene uitkering uit
het gemeentefonds kapitaliseert in woningprijzen en ze bespreken de
herverdeeleffecten hiervan.
[3]
Vermeulen e.a. (2016) laten zien dat de ruimtelijke spreiding van
nieuwbouw over een langere periode, van 1985 tot 2012, gevoelig is
voor ruimtelijke verschillen in marktcondities. Op de korte termijn
is het woningaanbod nagenoeg volledig inelastisch.
[4]
Zie Eeckhout en Guner (2015) en Kessing e.a. (2015) voor een
verkenningen andere benaderingen, waaronder het aanpassen van de
belastingen (of subsidies) zelf.
Referenties:
Albouy, D., 2009, The unequal geographic burden of federal taxation, Journal of Political Economy, vol. 117(4): 635-667.
Albouy, D., 2012, Evaluating the efficiency and equity of federal fiscal equalization, Journal of Public Economics, vol. 96(9): 824-839.
Allers, M.A. en W. Vermeulen, 2013, Uitkering aan gemeente slaat neer bij woningeigenaren, Economisch Statistische Berichten, vol. 98: 326-329.
Eeckhout, J. en N. Guner, 2015, Optimal Spatial Taxation: Are Big Cities too Small? IZA Discussion Paper 8781.
Groot, H.L.F. de, G.A. Marlet, C.N. Teulings en W. Vermeulen, 2010, Stad en Land, Den Haag: Centraal Planbureau.
Groot, S., H.L. de Groot, en M.J. Smit, 2014, Regional wage differences in the Netherlands: Micro evidence on agglomeration externalities, Journal of Regional Science, vol. 54(3): 503-523.
Jacobs, B., 2015, De prijs van gelijkheid, 5e druk, Prometheus / Bert Bakker.
Kattenberg, M.A.C, K. Martens en W. Vermeulen, 2017, Een economische blik op verevening, Den Haag: Centraal Planbureau.
Kessing, S.G., V. Lipatov, en M.J. Zoubek, 2015, Optimal Taxation under Regional Inequality, The university of Warwick Discussion Paper Series.
Marlet, G.A. en C. van Woerkens, 2014, De nieuwe gemeentekaart van Nederland, Nijmegen: VOC Uitgevers.
Vermeulen, W., G.A. Marlet, C.N. Teulings en H.L.F. de Groot, 2016, Groei & Krimp, Nijmegen: VOC uitgevers.
Te citeren als
Wouter Vermeulen, Mark Kattenberg, “Hoe landelijke belastingen en subsidies de keuze voor woon- en werklocatie verstoren”,
Me Judice,
10 februari 2017.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Rotterdam’ van Przemysław Turlej (CC BY-NC 2.0).