Flexibilisering
De flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt leidt tot beladen
maatschappelijke discussies. Werkgevers beweren dat toegenomen
concurrentie, mede onder invloed van globalisering en technologische
vooruitgang, hen noopt tot het aanhouden van een flexibele schil. Hierdoor
zouden ze eenvoudiger kunnen inspelen op fluctuaties in de vraag naar hun
producten en diensten. Gestaafd door wetenschappelijk onderzoek stellen
belangenbehartigers van werknemers dat de flexibilisering diverse negatieve
gevolgen met zich meebrengt. Een flexibele arbeidsrelatie is (financieel)
onzeker en leidt tot minder betrokkenheid en wederzijdse investeringen,
onder meer in scholing (De Haan & De Beer, 2016; Fouarge et al., 2012;
Kremer et al., 2017). Vakbonden zouden het tij derhalve graag keren voor
wat betreft de neergang in het aandeel werknemers met een vast contract.
Hoewel werknemersorganisaties claimen op te komen voor de belangen van alle
werknemers, is hier een tweetal belangrijke kanttekeningen bij te plaatsen.
Ten eerste neemt het aantal werknemers dat aangesloten is bij een vakbond
al jaren gestaag af (CBS, 2016). Vakbonden vertegenwoordigen dus een almaar
kleiner wordende groep werknemers. Ten tweede zijn oudere werknemers sterk
oververtegenwoordigd in hun ledenbestanden. Het verschil in
organisatiegraad tussen jonge en oude werknemers loopt bovendien op (Ter
Steege et al., 2012).
Hiermee dringen de volgende vragen zich op: Hoe kijkt de nieuwste generatie
werkenden aan tegen flexibel werken? Welke kijk hebben zij op de
organisatie van arbeid en hun rol daarin? Het perspectief van jonge
(potentiële) werkenden op werk en contractvormen is vooralsnog
onderbelicht. Het is belangrijk om deze toe te voegen aan het langlopende
debat, aangezien het aanvullende inzichten kan opleveren in het waarom
flexibilisering plaatsvindt.
Dataverzameling
Een aselecte steekproef uit het internationale bestand van uitzendbureau
YoungCapital eind 2016 heeft geleid tot 3720 observaties, waarvan 998 uit
Nederland. Andere landen die in meer of mindere mate zijn vertegenwoordigd
in de steekproef zijn België, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Spanje, het
Verenigd Koninkrijk en Zweden. De respondenten zijn studenten, net
afgestudeerden (al dan niet werkzoekend) en werkenden van minimaal 17 en
maximaal 36 jaar oud. De groep ondervraagden bestaat dus louter uit
zogenaamde millennials volgens de ruimst mogelijk definitie van
dit cohort. Werkenden kunnen zowel zelfstandig ondernemen als een baan in
loondienst bezitten. Het gaat niet alleen om uitzendkrachten, maar om
personen die zich ooit hebben ingeschreven bij YoungCapital als
werkzoekende. Intussen vervult een groot deel van hen een andere rol op de
arbeidsmarkt; als ondernemer, als werknemer of als beide, onder een
flexibel of een vast contract.
Het primaire doel van de dataverzameling is om inzicht te verkrijgen in de
houding en wensen van jong menselijk kapitaal ten aanzien van werk in het
algemeen en flexibel werk in het bijzonder. De vragenlijst bevat onder meer
vragen over de huidige contractvorm (mits werkzaam in loondienst), de
gewenste contractvorm en hoe belangrijk men het hebben of krijgen van een
vast contract acht. Laatstgenoemde vraag kon worden beantwoord op een
vijfpuntsschaal lopend van zeer onbelangrijk (1) tot zeer belangrijk (5) en
dient als afhankelijke variabele in de statistische analyse. De aandacht
gaat hierbij vooral uit naar het effect van de leeftijd van respondenten.
Er wordt onder meer gecontroleerd voor geslacht, opleidingsniveau en de
huidige studie- en/of werksituatie. In aanvullende analyses wordt bovendien
gekeken naar de invloed van de huidige contractvorm en verschillen tussen
de diverse landen.
Het ideale contract
Rationeel gezien zou eenieders gewenste contractvorm er één van onbepaalde
tijd moeten zijn, maar niets blijkt minder waar. Van alle Nederlandse
ondervraagde jongeren blijkt ongeveer de helft een flexibel contract te verkiezen
boven een vast contract. Dit kan gaan om een kortdurend uitzendcontract of
een contract van bepaalde tijd met een maximale duur van twee jaar. Wanneer
de gewenste contractvorm wordt uitgesplitst naar leeftijd blijken er grote
verschillen te bestaan. Minder dan 30% van de 17- t/m 21-jarigen beschouwt
een vast contract momenteel als ideaal, maar dit loopt op tot driekwart van
de 32- t/m 36-jarigen. Onder de respondenten met een baan in loondienst
varieert het aandeel dat een vast contract prefereert van 40% (17 – 21
jaar) tot 84% (32 – 36 jaar). Van degenen die momenteel al een vast
contract bezitten, heeft 79% dat ook als ideale contractvorm.
Belang vast contract
Figuur 1 zet het percentage dat aangeeft een vast contract belangrijk of
zeer belangrijk te vinden af tegen de leeftijd van de respondent. Het wordt
direct duidelijk dat het belang van het hebben of krijgen van een vast
contract minder groot is voor jongere respondenten. Een vergelijkbaar
patroon is zichtbaar voor de totale Europese steekproef, al is deze wat
minder geprononceerd. Dat komt voornamelijk door het inbegrip van Franse
respondenten, die een vast contract op iedere leeftijd van relatief groot
belang vinden (gemiddeld 77%). Duitse en Oostenrijkse respondenten geven
het minst vaak aan een vast contract (zeer) belangrijk te vinden
(respectievelijk gemiddeld 49% en 52%). Nederland zit daartussenin met
gemiddeld 68%.
Figuur 1: Percentage dat aangeeft een vast contract (zeer) belangrijk te vinden
naar leeftijd
Opmerkingen: Aantal observaties Nederland: 998; Totaal aantal observaties:
3474; Totaal bevat antwoorden van respondenten uit zeven landen.
Naast Nederland zijn dit respondenten uit België (N=710), Duitsland
(N=448), Frankrijk (N=597), Oostenrijk (N=358), Spanje (N=334) en Zweden
(N=29). Observaties uit het Verenigd Koninkrijk (N=246) zijn weggelaten.
Wie hecht aan vast contract?
Iemands leeftijd lijkt allesbepalend in het belang dat men hecht aan een
vast contract. De vraag is of dat effect nog steeds waarneembaar is als men
controleert voor allerlei andere zaken die van invloed kunnen zijn op de
gepercipieerde importantie van een dergelijk contract. Op basis van
(ordinale logistische) regressiemodellen met 998 Nederlandse observaties
blijkt de invloed van leeftijd nog steeds sterk aanwezig (zie de bijlage
onderaan). Hoe jonger, hoe kleiner de kans dat men een vast contract zeer
belangrijk vindt. De kans dat iemand een vast contract zeer belangrijk
vindt, is 0,31 keer zo groot voor 17- t/m 21-jarigen dan voor 32- t/m
36-jarigen. Met het toenemen der jaren neemt dit effect af; 22- t/m
26-jarigen hechten al wat meer aan een vast contract, maar nog altijd
aanzienlijk minder dan 32- t/m 36-jarigen (odds ratio: 0,62). De mening van
27- t/m 31-jarigen verschilt niet significant van die van respondenten in
de oudste leeftijdscategorie.
Om het effect duidelijker te maken zijn de gemiddelde marginale effecten
van de leeftijdsvariabelen op alle vijf de antwoordcategorieën van het
belang van een vast contract geschat en weergegeven in tabel 1. Vooral de
significant negatieve marginale effecten van de lagere leeftijdscategorieën
op het zeer belangrijk vinden van een vast contract is opvallend
(respectievelijk -0,25 en -0,10 voor 17- t/m 21-jarigen en 22- t/m
26-jarigen). Met andere woorden, de kans dat een vast contract zeer
belangrijk wordt gevonden neemt af met 25 procentpunt wanneer men behoort
tot de groep 17- t/m 21-jarigen (ceteris paribus). De afname is 10
procentpunt in geval van 22- t/m 26-jarigen.
Tabel 1: Gemiddelde marginale effecten van leeftijd (leeftijdsgroepen) van werkenden op het belang dat zij hechten aan een vast contract
Een vast contract vind ik: |
17 – 21 jaar |
22 – 26 jaar |
27 – 31 jaar |
Zeer onbelangrijk |
0,05*** |
0,02** |
0,01 |
Onbelangrijk |
0,06*** |
0,02** |
0,02 |
Neutraal |
0,13*** |
0,05** |
0,03 |
Belangrijk |
0,02* |
0,01 |
0,00 |
Zeer belangrijk |
-0,25*** |
-0,10** |
-0,05 |
Opmerkingen: Marginale effecten behorende bij model 3 in de bijlage
onderaan. Referentiecategorie leeftijd: 32 – 36 jaar.
Significantieniveaus: * p < .10, ** p < .05, *** p < .01.
De effecten van alternatieve verklarende factoren zijn niet minder
interessant en voor de volledigheid melden we de meest interessante
bevindingen. Hoger opgeleide jongeren hechten minder aan het hebben of
krijgen van een contract voor onbepaalde tijd. Dit geldt ook voor zzp’ers;
het sterk negatieve effect duidt erop dat het overgrote deel tevreden is
met de huidige situatie als zzp’er. Opvallend is het negatieve effect van
studenten, aangezien een overgrote meerderheid van de werkende studenten
(85%) geen vast contract bezit. Kennelijk vinden ze dit ook (nog) niet
belangrijk. Parttime werknemers hebben juist een grotere kans om een vast
contract zeer belangrijk te vinden. Personen die het geen probleem vinden
om overuren te draaien, vinden het wel belangrijk dat dit gebeurt onder een
vast contract. Het tegenovergestelde geldt voor personen die een leuke,
modaal betaalde baan verkiezen boven een saaie baan die ongeveer drie keer
modaal oplevert; zij hechten significant minder waarde aan een vast
contract.
Het draait bij veel jonge werkenden tegenwoordig meer om werkzekerheid dan om baanzekerheid. Een vast contract is van minder groot belang, mits er sprake is van voldoende werkzekerheid.
Het leeftijdseffect blijft negatief en sterk significant in geval van de
17- t/m 21-jarigen wanneer er aanvullend wordt gecontroleerd voor de
huidige contractvorm (niet opgenomen in de tabel in de bijlage onderaan).
Opvallend genoeg hecht men significant minder waarde aan het hebben van een
vast contract als men daar momenteel al over beschikt. Additionele analyses
nemen tevens alle buitenlandse respondenten mee (N=3474), waarbij er
aanvullend wordt gecontroleerd voor het land van herkomst.[1]
De coëfficiënten en marginale effecten wijzigen niet qua richting,
nauwelijks in grootte en blijven onverminderd significant. De eerder
getrokken conclusies blijven hiermee overeind. Sterker nog, ze blijken niet
alleen te gelden voor Nederland, maar ook voor de totale groep landen. De
opvallend hoge odds ratio van Frankrijk bevestigt dat Franse respondenten
een vast contract van relatief groot belang vinden.
Discussie
Tot op heden wordt de flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt
toegeschreven aan toegenomen concurrentie en binnenlands beleid, van zowel
de overheid als bedrijven zelf (Dekker & De Beer, 2015; De Haan &
De Beer, 2016). Werkgevers zien het liefst dat een deel van het
werknemersbestand werkzaam is onder een flexibel contract, terwijl
werknemers gebaat zouden zijn bij een vast contract. Uit de houding van
jonge werkenden ten aanzien van vaste en flexibele contracten blijkt echter
dat een aanzienlijk deel nog tot ver in hun twintiger jaren een flexibele
arbeidsrelatie wenst.
Het draait bij veel jonge werkenden tegenwoordig meer om werkzekerheid dan
om baanzekerheid, in lijn met het veel geroemde flexicurity-model
(Wilthagen, 1998). Een vast contract is van minder groot belang, mits er
sprake is van voldoende werkzekerheid. De mate van werkzekerheid hangt niet
alleen af van de context, maar ook van individuele factoren, zoals een
ondernemende houding, kennis en vaardigheden. De resultaten van ons
onderzoek bevestigen dit; hoger opgeleiden hechten minder waarde aan een
vast contract.
Tegelijkertijd is er sprake van toegenomen arbeidsmarktdynamiek. De baan
voor het leven zal in belang afnemen (De Beer, 2016). Werkenden blijven
steeds minder lang werkzaam voor dezelfde organisatie (Smits & De
Vries, 2013). Wanneer je als werknemer een minder duurzame relatie met je
werkgever beoogt, is het hebben van een vast contract ook minder
noodzakelijk. Dit beeld wordt bevestigd door de antwoorden op een open
vraag naar een korte toelichting. De op het eerste oog irrationele voorkeur
voor een flexibel contract wordt meermaals uitgelegd door te wijzen op het
gemakkelijker in kunnen spelen op belangrijke levensgebeurtenissen. Denk
hierbij aan het (opnieuw) oppakken van een studie, het krijgen van een kind
en/of een verre verhuizing. Ook geeft men vaak aan snel weer van werkgever
te willen veranderen.
Hoewel een vast contract zulke levensgebeurtenissen in principe niet in de
weg staat, lijkt men geen langdurig (relationeel) psychologisch contract
aan te willen gaan, welke vaak gepaard gaat met een vaste
arbeidsovereenkomst (Schalk et al., 2007). Een vast contract wordt vaak
beschouwd als een teken van werkgeversvertrouwen in de betreffende
werknemer. Een deel van de respondenten kan en/of wil een dergelijk aanbod
niet met loyaliteit beantwoorden en vindt een flexibel contract derhalve
volstaan.
Toekomstig onderzoek zal op meer systematische wijze moeten nagaan wat er
schuilgaat achter de voorkeur voor een flexibel contract onder veel jong
arbeidsaanbod. Hoe dan ook, de wens om te flexibiliseren komt niet alleen
van de zijde van de werkgevers.
* De volledige resultaten van het onderzoek worden later dit voorjaar
gepubliceerd in de New Generation Recruitment (NGR) Guide 2017 van
YoungCapital
Bijlage: Schattingsmodel belang vast contract
Tabel A1: Wat verklaart het belang dat men hecht aan een vast contract? Jonge
werkenden (17
–
36 jaar)
|
Model 1 |
Model 2 |
Model 3 |
|
Odds ratio |
Odds ratio |
Odds ratio |
Leeftijd (ref. = 32 – 36 jaar) |
- 17 – 21 jaar |
0,30*** |
0,33*** |
0,31*** |
- 22 – 26 jaar |
0,60** |
0,68* |
0,62** |
- 27 – 31 jaar |
0,73 |
0,77 |
0,74 |
Man (vrouw = 0) |
|
0,96 |
0,83 |
Opleidingsniveau (1 – 5) |
|
0,79*** |
0,80*** |
Student (geen student = 0) |
|
0,69*** |
0,70** |
Parttime baan (geen parttime baan = 0) |
|
1,38** |
1,43*** |
Fulltime baan (geen fulltime baan = 0) |
|
1,38* |
1,25 |
Zmp’er (geen zmp’er = 0) |
|
0,75 |
0,65 |
Zzp’er (geen zzp’er = 0) |
|
0,54** |
0,48*** |
Overwerken geen probleem (1 – 5) |
|
|
1,27*** |
Leuke baan, modaal (saaie baan, 3x modaal = 0) |
|
|
0,74** |
Opmerkingen: Op basis van 998 Nederlandse observaties. McFadden’s Pseudo R 2: resp. 0,01 (model 1), 0,03 (model 2) en 0,04 (model 3).
Referentiecategorie leeftijd: 32 – 36 jaar. Significantieniveaus:
* p < .10, ** p < .05, *** p < .01.
In de bovenstaande ordinale logistische regressiemodellen wordt in model 2
alleen gecontroleerd voor geslacht, opleidingsniveau en de huidige studie-
en/of werksituatie. In model 3 worden ook controlevariabelen toegevoegd die
een positieve houding meten ten aanzien van overwerk en de hypothetische
keuze tussen een zeer goedbetaalde (ongeveer drie keer modaal) doch saaie
baan en een leuke baan tegen een modaal inkomen.
Voetnoot
- De resultaten van deze regressiemodellen worden omwille van
beknoptheid niet getoond, maar zijn beschikbaar op aanvraag bij de
auteur.
Referenties
Beer, P. de (2016). De baan voor het leven is nog springlevend. ESB, 101(4740), 572-574.
Dekker, F., & De Beer, P. (2015). Flexibele arbeid en het HRM-beleid van werkgevers. Tijdschrift voor HRM, 2, 1-14.
Fouarge, D., De Grip, A., Smits, W., & De Vries, R. (2012). Flexible contracts and human capital investments. De Economist, 160(2), 177-195.
Haan, P. de, & De Beer, P. (2016). Globalisering en flexibel werk gaan niet vanzelfsprekend samen. ESB, 101(4742), 651-653.
Kremer, M., Went, R., & Knottnerus, A. (2017). Voor de zekerheid: De toekomst van flexibel werkenden en de moderne organisatie van de arbeid . WRR Verkenning nr. 36. Den Haag: WRR.
Schalk, R., De Jong, J., & Freese, C. (2007). Psychologische contracten in organisaties: Theorie en praktijk. Tijdschrift voor HRM, 1, 7-24.
Smits, W., & De Vries, R. (2013). Sociaaleconomische trends 2013. Veranderende beroepsloopbanen van mannen en vrouwen . Den Haag: CBS.
Steege, D. ter, Van Groenigen, E., Kuijpers, R., & Van Cruchten, J. (2012). Vakbeweging en organisatiegraad van werknemers. Den Haag: CBS.
Wilthagen, T. (1998).Flexicurity: A new paradigm for labour market policy reform? WZB Dicussion Paper FS I 98-202. Berlijn: WZ