Stabiliseren van de economie
Tijdens een economische neergang kan de economie worden gestabiliseerd met
monetair beleid en begrotingsbeleid. De ECB voert op dit moment nog steeds
een zeer ruim monetair beleid en heeft dus nauwelijks mogelijkheden om de
economie nog verder te stimuleren tijdens een mogelijke recessie. Des te
belangrijker is het dat de landen in de eurozone de begrotingsruimte hebben
om de impact van een eventuele recessie te verkleinen door stimulerend
begrotingsbeleid te voeren.
Belang van begrotingsbeleid
De snelheid van het herstel van de verschillende economieën na de
financiële crisis die begon in 2008 laat grote verschillen zien. Frankrijk
en Duitsland waren in 2011 alweer terug op het bbp-niveau van voor de
crisis. Nederland deed er een aantal jaar langer over en was in 2015 terug
op het pre-crisis bbp-niveau. Het herstel van Spanje en zeker Italië liet
nog veel langer op zich wachten, zoals te zien in figuur 1.
Figuur 1: Herstel in verschillende eurozonelanden gaat in verschillende
snelheden
Bron: Macrobond, Rabobankberekeningen
Een recente paper van Romer en Romer (2018)
analyseert of de hoeveelheid ruimte om de economie via begrotingsbeleid te
stimuleren aan het begin van een crisis van invloed is op de impact van een
financiële crisis. Ze kijken naar een sample van 24 geavanceerde
economieën. Ze concluderen dat wanneer een land aan het begin van een
middelmatige financiële crisis de ruimte heeft om zowel monetair beleid als
begrotingsbeleid te voeren de terugval in bbp slechts 1 procent is. Dit is
10 procent wanneer een land geen van beide heeft. Kijkend naar
begrotingsbeleid alleen concluderen ze dat zonder ruimte om de economie te
stimuleren de geschatte impact 8,1 procent is en met begrotingsruimte 1,6
procent. Ook blijkt dat landen die aan het begin van een crisis meer
begrotingsruimte hebben, een sterker stimulerend beleid voeren dan de
landen zonder deze ruimte.
Ruimte voor begrotingsbeleid in de eurozone
Hoeveel ruimte een land heeft om de economie te stimuleren, klinkt als een
eenvoudig concept. In werkelijkheid is het bepalen van deze ruimte niet
eenduidig. Het kan worden beschreven als de ruimte die een land heeft om de
overheidsuitgaven te vergroten of inkomsten te verlagen zonder dat de
financiële positie in gevaar komt. Het bepalen van een limiet op de
overheidsschuld en daaruit de ruimte afleiden is afhankelijk van vele
aannames en daardoor niet erg betrouwbaar. In de eurozone is er wel een
aantal regels waar de landen zich aan moeten houden.
Europese begrotingsregels komen voort uit het Stabiliteits- en Groeipact
(SGP) en bestaan uit regels voor de hoeveelheid schuld en een limiet op het
tekort dat een overheid mag hebben. Figuur 2 laat de schuld in verhouding
tot de economie zien voor de eurozonelanden; twaalf van de negentien landen
zitten boven de 60-procentsnorm. Volgens de regels van het SGP zijn deze
landen verplicht om de schuldratio geleidelijk te laten dalen (per jaar met
1/20ste van de schuld boven de 60-procentsgrens). Wanneer deze
landen hier niet aan voldoen, kunnen ze worden geplaatst in de ‘excessive
debt procedure’ en sancties opgelegd krijgen. Een groot gedeelte van de
eurozone is dus beperkt in zijn mogelijkheid om begrotingsbeleid te
gebruiken in een eventuele komende recessie.
Figuur 2: De meerderheid van de eurozonelanden heeft een schuldratio
boven de Europese schuldregel
Bron: Eurostat
Een andere maatstaf voor de hoeveelheid begrotingsruimte die een land
heeft, is het verschil tussen het structurele overheidssaldo en de
‘medium-term budgetary objective’ (MTO[1]). Het structurele
overheidssaldo wordt gebruikt omdat feitelijke overheidssaldo’s een
misleidend beeld kunnen geven. Overheden kunnen gemakkelijk een overschot
noteren van 2+ procent in economisch goede tijden, maar wanneer de cyclus
omslaat, kan dit snel in negatieve cijfers veranderen. Het structurele
saldo filtert de economische conjunctuur eruit en is dus een betere
maatstaf. In 2017 voldeden tien landen niet aan de MTO. Dit betekent dat
zij geen ruimte hebben om de economie te stimuleren in een mogelijke
neergang volgens de Europese begrotingsregels (figuur 3). Het is belangrijk
om te zien dat landen met hoge schuldratio’s ook de landen zijn met hoge
structurele tekorten. Italië, Spanje, België, Frankrijk en Portugal hebben
alle schuldratio’s boven de 60 procent en slechtere structurele saldo’s dan
de MTO voorschrijft. Dit betekent dat een groot gedeelte van de eurozone
geen of heel weinig ruimte heeft om de economie te stimuleren in een
mogelijke periode van economische neergang, in ieder geval wanneer wordt
gekeken naar de Europese begrotingsregels.
Figuur 3: Veel eurozonelanden hebben geen begrotingsruimte ten opzichte
van de MTO
Bron: Assessments of the 2018 stability program, DG ECFIN
Aangezien veel landen zich regelmatig niet aan de Europese begrotingsregels
houden, is het te beargumenteren dat de regels geen goede indicatie zijn
van de hoeveelheid begrotingsruimte die een land heeft. Desondanks lijkt
het er wel degelijk op dat de regels ervoor zorgen dat landen druk voelen
en zich gedragen alsof ze beperkt zijn in de begrotingsruimte die ze kunnen
inzetten om de economie te stabiliseren.
Ten opzichte van 2007, het jaar voor de crisis, staan de landen er in de
eurozone nauwelijks beter voor, de meeste landen zelfs slechter.
Schuldratio’s in de meeste eurozonelanden zijn hoger dan voor de uitbraak
van de recente crisis (figuur 4). Zelfs al zouden de Europese
begrotingsregels worden genegeerd dan nog zullen de markten druk op de
landen uitoefenen om de tekorten niet op te laten lopen tijdens een
eventuele recessie. Dit zorgt ervoor dat de landen de economie niet kunnen
stimuleren en de impact van een recessie groter zal zijn. Figuur 5 laat
zien dat ook de begrotingssaldo’s in de eurozone nauwelijks zijn verbeterd.
De 3-procentstekortregel kan de ruimte die landen hebben om de uitgaven te
verhogen dan ook verder beperken. Vooral Spanje, Frankrijk en Italië hebben
tekorten dicht bij de 3 procent en zullen in tijden van economische
neergang te maken krijgen met druk vanuit de Europese Commissie en de
financiële markten om de tekorten niet verder op te laten lopen.
Figuur 4: Schuldratio’s in de eurozone zijn hoger dan in 2007 voor
bijna elk land
Bron: Eurostat
Figuur 5: Overheidssaldo’s laten geen significante verbetering zien ten
opzichte van 2007
Bron: World Bank Database of Fiscal Space
Europese begrotingsregels
Om landen ertoe te bewegen een buffer op te bouwen om een recessie op te
kunnen vangen heeft de EU de preventieve arm van het SGP ontworpen. Deze
begrotingsregels hebben als doel ervoor te zorgen dat de eurozonelanden
sparen in goede tijden en in slechte tijden de economie kunnen stabiliseren
met anticyclisch begrotingsbeleid.
De commissie schat in dat de output gap[2] in de meerderheid van de
eurozonelanden in 2018 zal sluiten. Dit betekent dat nu de tijd is gekomen
om de structurele overheidssaldo’s te verbeteren. Hier is echter nauwelijks
sprake van. Bijna elk land laat een verslechtering van het structurele
saldo zien en heeft tegelijkertijd een positieve output gap.
Figuur 6 laat dan ook zien dat het merendeel van de eurozonelanden een
procyclisch begrotingsbeleid voert en de goede economische tijd niet
voldoende gebruikt om buffers op te bouwen. Het is hierbij belangrijk op te
merken dat de schattingen en voorspellingen van de output gap
instabiel zijn en vaak achteraf worden bijgesteld. Dit geldt ook voor de
schatting van de structurele saldo’s. Deze onzekerheid kan worden
geïllustreerd door het vergelijken van de schattingen van de output gap van het IMF met die van de Europese Commissie. Volgens
de output gap-schattingen van het IMF zouden maar negen landen een
procyclisch begrotingsbeleid voeren. Desondanks geeft het een indicatie van
het feit dat de eurozonelanden de huidige goede economische tijd niet
voldoende benutten om buffers op te bouwen.
Figuur 6: Volgens de commissie, voeren de meeste landen in de eurozone
een procyclisch begrotingsbeleid in 2018
Bron: Europese Commissie spring forecast 2018
De regels in de preventieve arm lijken dus niet het gewenste effect te
hebben op het begrotingsbeleid van de eurozonelanden. De reden voor deze
ineffectiviteit kan deels worden verklaard wanneer we dieper in de regels
van de preventieve arm van het SGP graven.
Lidstaten kunnen gebruik maken van relatief grote marges ten opzichte van
de doelstellingen voordat ze worden aangemerkt als ‘non-compliant’. In een
jaar mag de afwijking van het voorgeschreven pad in de richting van de MTO
maar liefst 0,5 procent zijn. Over een periode van twee jaar mag de som van
de afwijking in die twee jaren ook 0,5 procent zijn. Dit betekent dus dat
er per jaar een afwijking van 0,25 procent is toegestaan. Dit verlengt de
tijd die een land kan nemen om aan de MTO te voldoen significant. Daarnaast
bestaan er verschillende clausules, zoals de investeringsclausule en de
clausule voor structurele hervormingen. Deze staan verdere afwijking toe
ten opzichte van het voorgeschreven pad. Figuur 7 geeft een overzicht van
het aantal flexibiliteitsclausules die in de afgelopen jaren zijn
afgegeven. Hierbij valt op dat dit vooral de laatste twee jaar flink is
gestegen.
Figuur 7: De hoeveelheid clausules stijgt gestaag
Bron: Europese Commissie, European court of auditors
Figuur 8: De flexibiliteit van de regels zorgt ervoor dat de tijd om de
MTO te bereiken kan worden verlengd tot vijftien jaar
Noot: De hoeveelheid jaren om de MTO te bereiken wanneer een land start met
een structureel tekort van 2,5 procent. Het hypothetische land bereikt de
MTO in vijf jaar wanneer het zich houdt aan de normale convergentiecriteria
van 0,5 procent per jaar. De andere balken laten zien wat de extra tijd is
die een land kan nemen om de MTO te bereiken door de verschillende
clausules en marges. Het resultaat is dat een land er maar liefst vijftien
jaar over kan doen om de MTO te bereiken. Bron: European court of auditors
In een poging de flexibiliteit van het SGP te vergroten, op zichzelf een
goed streven, is de hoofddoelstelling van de regels in de preventieve arm
uit het zicht verdwenen. De doelstelling is namelijk ervoor te zorgen dat
landen binnen een redelijke tijd convergeren naar de MTO en op deze manier
een buffer opbouwen voor slechtere economische tijden. Het gebrek aan
convergentie naar de MTO in de landen met hoge schulden, zoals Spanje,
Italië en Frankrijk, is een bron van zorgen. Alle clausules en toegestane
afwijkingen zorgen ervoor dat de tijd om de MTO daadwerkelijk te bereiken
flink kan oplopen (figuur 8). Dit zou met een aantal aanpassingen in de
regels kunnen worden voorkomen. Landen zouden het jaar nadat ze een
clausule gebruiken, moeten worden verplicht in sterkere mate te convergeren
naar de MTO. Een verdere verbetering zou zijn om de voorgeschreven
verbetering van het structurele saldo voor landen met een schuldratio boven
de 60 procent te verhogen en mogelijk verder te verhogen voor landen met
nog hogere schuldratio’s. Deze extra beperking van de overheidssaldo’s kan
uiteraard negatieve effecten hebben op de groei; ze zou dan ook van kracht
moeten zijn in economisch goede tijden.
Conclusie
De ECB zal hoogstwaarschijnlijk niet veel ruimte hebben om de economie te
stabiliseren bij een nieuwe recessie, in ieder geval niet met de
maatregelen die zij in de vorige crisis heeft genomen. Dit maakt het
uiterst belangrijk dat de eurozonelanden voldoende begrotingsruimte hebben
om een neergaande economie met overheidsbeleid te kunnen stimuleren. In
vergelijking met 2007, het jaar voor de recente financiële crisis, heeft de
meerderheid van de eurozonelanden op dit moment hogere schuldratio’s en
daardoor minder ruimte om de economie te stimuleren tijdens een mogelijke
recessie. Ze zijn gebonden aan de regels van het SGP of krijgen te maken
met druk vanuit de financiële markten om de tekorten niet te ver te laten
oplopen. Een komende recessie zal hopelijk niet zo zwaar zijn als de meest
recente crisis, maar het gebrek aan mogelijkheden om de economie te
stabiliseren kan de impact wel groter maken dan noodzakelijk. De regels van
het SGP zijn ontworpen om landen ertoe te bewegen anticyclisch
begrotingsbeleid te voeren en buffers op te bouwen in economisch goede
tijden. Deze regels lijken door tal van uitzonderingen niet erg effectief
in het bereiken van deze doelstelling. De regels kunnen worden verbeterd
door het verhogen van de voorgeschreven convergentie naar de MTO in de
jaren na het verkrijgen van de verschillende clausules. Een andere
verbetering zou het verhogen zijn van de convergentiecriteria voor landen
met schuldenratio’s boven de 60 procent en eventueel verder verhogen met
hogere schuldratio’s.
Voetnoten
[1]
De MTO is een landenspecifieke doelstelling voor de structurele
balans op de middellange termijn en zorgt voor een gezonde marge
ten opzichte van de Europese begrotingsregels.
[2]
De output gap is het verschil tussen de huidige productie
en de potentiële productie. De potentiële productie is het
productievolume als alle productiebronnen worden ingezet op een
duurzaam niveau. De output gap is dus een indicator van de
hoeveelheid onbenutte potentie in de economie en de
conjunctuurfase.
Referenties
Romer, C. D., & Romer, D. H. (2017).
Why some times are different: Macroeconomic policy and the aftermath of financial crises (No. w23931). National Bureau of Economic Research.
Te citeren als
Koen Verbruggen, “Hebben de eurozonelanden voldoende ruimte om een komende recessie op te vangen?”,
Me Judice,
1 oktober 2018.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Generation Euro Students' Award’ van European Central Bank (
CC BY-NC-ND 2.0).