Experiment met btw-verlaging
Eind 1999 gaf de Europese Unie de lidstaten de mogelijkheid de btw op een
aantal arbeidsintensieve diensten te verlagen van het standaardtarief naar
het lage tarief (EC, 1999). Dit was in eerste instantie een driejarig
experiment. Het doel van dit experiment was om de formele werkgelegenheid
in deze sectoren te bevorderen en mogelijk zwart werk te verminderen.
Nederland besloot om per 1 januari 2000 dit lagere tarief in te voeren voor
kappersdiensten, reparatie van fietsen, reparatie van schoenen en
lederwaren, schilder- en stukadoorswerkzaamheden voor woningen ouder dan 15
jaar en reparatie en herstel van kleding en linnen. In 2002 werd het
experiment verlengd en tegenwoordig wordt het verlaagde btw-tarief
gecontinueerd zonder einddatum.
De vraag is of het experiment zijn doel – het bevorderen van de
werkgelegenheid van kappers - heeft bereikt. In deze bijdrage evalueren we
de btw-verlaging voor de kappersdiensten (voor een uitgebreide analyse zie
Jongen e.a., 2017). Daarbij wordt gebruik gemaakt van bedrijfsdata uit de
productiestatistieken en geaggregeerde data op sectorniveau. Beide
databronnen zijn afkomstig van het CBS.
Eerdere evaluaties
Voor we de resultaten presenteren, bespreken we eerst eerdere evaluaties
zodat we een beeld krijgen van mogelijke effecten van de btw-verlaging voor
de kappersbranche. Een mogelijke btw-verlaging voor arbeidsintensieve
diensten werd eind jaren negentig van de vorige eeuw al bediscussieerd. Het
EIM (1998) heeft in 1998 een ex ante analyse – vóórdat tot de
beleidswijziging werd besloten - gemaakt voor 24 arbeidsintensieve
sectoren. Zij concludeerde dat de consumentenprijzen voor kappersdiensten
waarschijnlijk met 8 procent zouden dalen, het omzetvolume met 6 procent
zou stijgen en de werkgelegenheid met 5 procent. Een 8 procent prijsdaling
betekent in feite dat de gehele btw-verlaging aan de consumenten zou worden
doorgegeven. De btw-verlaging met 11,5 procentpunt impliceert een
mogelijke prijsdaling van 10 procent voor de arbeidsintensieve diensten.
Omdat de omzet van kappers voor 80 procent bestaat uit kappersdiensten,
resulteert dit gemiddeld in een 8 procent lagere prijs.
Research voor Beleid (RvB, 2002) voerde in 2002 de eerste evaluatie uit,
nadat de beleidswijziging was ingevoerd, naar de gerealiseerde
werkgelegenheidseffecten van de ingevoerde btw-verlaging, in opdracht van
het ministerie van Financiën. Niet alleen kappersdiensten, maar ook
fietsherstellers, kledingherstellers, schilders, schoenmakers, oppassers en
medewerkers in de thuiszorg werden onderzocht. Uit driejaarlijkse enquêtes
concludeerde RvB dat de btw-verlaging geen statistisch aantoonbaar effect
had gehad op de werkgelegenheid in de kappersbranche. RvB wees daarbij op
het gebrekkige datamateriaal en het ontbreken van een voldoende lange
historische reeks voor een goede trendanalyse. Mede daardoor was het in
2002 niet mogelijk om statisch significante effecten voor de
werkgelegenheid aan te tonen.
In 2003 voerde het CPB een contra-expertise uit. Het CPB was het eens met
de conclusies van de trendanalyse, maar concludeerde ook dat een
werkgelegenheidsstijging, zeker op termijn, niet kon worden uitgesloten op
basis van het overige datamateriaal en op basis van gezond economisch
verstand: de prijzen waren duidelijk gedaald en de omzetvolumes, zeker in
2000, waren flink gestegen. Op basis daarvan mocht een
werkgelegenheidsstijging niet worden uitgesloten. Uit het cijfermateriaal
komt ook een stijging in het aantal arbeidsjaren naar voren, maar niet in
personen. Dat is een gebruikelijk beeld als de omzet toeneemt in een sector
met veel parttimers.
Later hebben EIM (2008) en Panteia (2014) onderzoeken uitgevoerd naar de
werkgelegenheidseffecten van de btw-verlaging voor kappers, in opdracht van
de brancheorganisatie ANKO. Die onderzoeken hebben een vergelijkbare
systematiek. Om die reden wordt alleen het onderzoek van Panteia (2014)
besproken. De werkgelegenheidsontwikkeling wordt door Panteia uit de
volumeontwikkeling van de omzet bepaald. En de omzet op haar beurt wordt
bepaald uit de ontwikkeling van de particuliere consumptie en de relatieve
prijs. Daarnaast is de btw-verlaging als dummyvariabele meegenomen.
Hierbij zijn jaarlijkse data gebruikt van 1996 tot en met 2013. Volgens het
model neemt de werkgelegenheid met 15 procent toe, ongeveer 5400 banen.
Deze toename komt vooral in het tweede en derde jaar tot stand.
Onderzoek met controlegroep
De eerdere evaluaties maken geen gebruik van een controlegroep waarvoor de
btw-verlaging niet geldt. Hierdoor is het moeilijk om algemene economische
ontwikkelingen te onderscheiden van de effecten van de btw-verlaging. Door
gebruik te maken van een verschil-in-verschillen ( difference-in-differences) analyse is dit wel mogelijk. We volgen
hierbij Kosonen (2015) die de prijs- en volumeontwikkeling van de
btw-verlaging van kappersdiensten in Finland heeft vergeleken met de prijs-
en volumeontwikkeling van schoonheidssalons. Schoonheidssalons zijn net als
kappers persoonlijke diensten met veel contact met de klant, beiden zijn
vaak kleinschalig, maar schoonheidssalons betalen het (hogere) standaard
btw-tarief. Kosonen (2015) vindt dat de btw-verlaging voor kappers in
Finland voor de helft is doorgegeven aan de klant in de vorm van lagere
prijzen, maar geen effect had op het volume van kappersdiensten.
In de analyse voor Nederland maken we gebruik van maandelijkse en
jaarlijkse microdata van het CBS. We concentreren ons op kappersdiensten,
voor de andere sectoren met een verlaagd btw-tarief waren geen geschikte
data aanwezig of was het aandeel van de omzet met het verlaagde btw-tarief
te laag. Met de jaarlijkse microdata kunnen we de
werkgelegenheidsontwikkeling voor en na de btw-verlaging voor kappers
vergelijken met de ontwikkeling voor schoonheidssalons. Met de maandelijkse
microdata kunnen we de prijs-, volume- en omzetontwikkelingen met elkaar
vergelijken. De maandelijkse gegevens zijn door het CBS geaggregeerd op
sectorniveau voor de sectoren kappers en schoonheidssalons. We maken
gebruik van deze aggregeerde gegevens omdat de onderliggende enquêtedata
niet meer beschikbaar zijn (voor details van het onderzoek verwijzen we
naar Jongen e.a., 2017).
Figuur 1 laat zien dat de prijzen van kappersdiensten in 1999 flink omhoog
zijn gegaan (de gestippelde lijn) vergeleken met de prijsontwikkeling bij
schoonheidssalons (de doorgetrokken lijn). Dat kan duiden op een
anticipatie-effect. Echter eind 1998 was nog niet bekend welke sectoren in
de Europese richtlijn zouden komen en wanneer en welke sectoren de
Nederlandse overheid zou kiezen voor het experiment. Hoewel het niet
onwaarschijnlijk was dat kappersdiensten daar een onderdeel van uit zouden
maken, lijkt het niet voor de hand te liggen dat de kappers op deze
uitkomst anticipeerden. De reden voor de flinke prijsstijging in 1999 is
vermoedelijk de loonontwikkeling voor kappers. Behalve de
standaardloonontwikkeling zijn de gemiddelde lonen in de kappersbranche in
1999 extra gestegen vanwege een functieherclassificatie in januari 1999
volgens de cao van 1998. Een vergelijking van de loonschalen leert dat de
lonen na de functieherclassificatie een paar procent hoger liggen. De
kappers hebben deze loonstijging door vertaald in hogere prijzen.
Figuur 1: Prijsontwikkeling diensten kappers en schoonheidssalons
De verticale lijn in figuur 1 is de waarneming in de laatste maand voor de
btw-daling per 1 januari 2000. De prijzen van kappers gaan duidelijk
omlaag, terwijl de trend van stijgende prijzen bij schoonheidssalons zich
voortzet. Het is ook duidelijk te zien dat de prijzen normaal gesproken in
januari verhoogd worden.
En de omzet van kappers? Figuur 2 laat de ontwikkeling zien van het
omzetvolume van beide groepen. Het omzetvolume is meer volatiel. In de
zomer is er minder volume en in december piekt het volume. Voor de
btw-daling lijkt het omzetvolume van kappers en schoonheidsspecialisten
zich gelijk te ontwikkelen. Na de btw-verlaging lijkt de volumeontwikkeling
bij kappers achter te blijven. Het volume stijgt wel, maar minder dan bij
schoonheidsspecialisten.
Figuur 2: Volumeontwikkeling diensten kappers en schoonheidssalons
De regressieresultaten in tabel 1 laten zien dat de prijzen als gevolg van
de btw-daling met ruim 6 procent dalen (kolom 1). Bij een volledige
doorgave van de btw-verlaging aan de consument zou dat 8 procent zijn
geweest. Voor de btw-verlaging was er nog veel discussie of de consument
hier iets van zou merken.
[1]
De algemene bekendheid van de btw-verlaging bij de consument en de grote
concurrentie tussen kappers heeft hier waarschijnlijk aan bijdragen.
Splitsen we de enkelvoudige treatment dummy voor de periode 2000-2002 in
een treatment dummy per jaar voor 2000, 2001 en 2002, dan zien we weinig
verschil tussen de jaren (kolom 3). De daling in de prijzen leidt echter
niet tot een stijging in het volume (kolom 2). Het volume daalt juist in
enige mate, maar het effect is niet statistisch significant. Deze
resultaten geven aan dat de volumetoename van kappersdiensten na 1 januari
2000 niet bijzonder groot was in verhouding tot die van schoonheidssalons.
Tabel 1: Verschil-in-verschillen analyse van prijs- en
volumeveranderingen als gevolg van btw-verlaging
Dummy
|
Enkelvoudige treatment
|
Treatment per jaar |
|
(1) Prijs
|
(2) Volume
|
(3) Prijs
|
(4) Volume
|
Treatment
2000–2002
|
–0.064∗∗∗
|
–0.030
|
|
|
Treatment
2000
|
|
|
–0.062∗∗*
|
0.029
|
Treatment
2001
|
|
|
–0.062∗∗∗
|
–0.024
|
Treatment
2002
|
|
|
–0.076∗∗∗
|
–0.096∗∗∗
|
Structurele
breuk 1999
|
0.032∗∗∗
|
–0.021
|
0.034∗∗∗
|
–0.021
|
*** p < 0:01, ** p < 0:05, * p < 0:1. De geschatte vergelijking
is: log Xgt = βt + βm + βg + δbSB1999 + δpDD + εg waarbij Xgt de prijsindex of het
volume is voor groep g in jaar t. βt
zijn jaardummies en βm maanddummies. βg is een groepsdummy (1 voor kappers) en DD
de treatment dummy (1 voor kappers na 1999). δp is het
treatment effect. SB1999 vangt een mogelijke structurele breuk in 1999.
Standaardfouten tussen haken, gecorrigeerd voor heteroskedasticiteit en
groep specifieke eerste-orde autocorrelatie. Maandelijkse data van april
1996 tot en met december 2002. Er zijn 162 observaties.
Wat is het effect op bedrijfsniveau?
Op bedrijfsniveau hebben we een vergelijkbare verschil-in-verschillen
vergelijking geschat voor de werkgelegenheid in personen, de
werkgelegenheid in fte en de omzet (noot: omzet = prijs x volume). Dit zijn
allemaal waarnemingen op jaarbasis. Met deze schatting kunnen we zien wat
het beleidsexperiment met de individuele bedrijven doet, althans met
bedrijven die al voor de beleidswijziging bestonden. Het voordeel van een
dergelijke aanpak met een zogenaamd gebalanceerd panel is dat de treatment-
en controlegroep voor en na de hervorming hetzelfde is. Een nadeel van een
gebalanceerd panel is dat een mogelijke werkgelegenheidstoename door middel
van nieuwe bedrijven, die al dan niet informeel bestonden voor de
btw-daling, niet wordt meegenomen. Dit kan leiden tot een onderschatting
van het totale effect. Data over het aantal bedrijven laat echter zien dat
het aantal kappersbedrijven eerder is gedaald dan gestegen ten opzichte van
het aantal schoonheidssalons, en de uitkomsten voor het ongebalanceerde
panel zijn vergelijkbaar met het gebalanceerde panel (Jongen e.a., 2017).
Omwille van de ruimte beperken we ons hier tot een bespreking van de
belangrijkste uitkomsten.
De regressieresultaten laten geen effect zien op de werkgelegenheid in
personen. Het werkgelegenheidseffect in fte is licht positief maar niet
statistisch significant en lijkt gedreven door een dip in de
werkgelegenheid bij schoonheidssalons in 2000 (Jongen e.a., 2017). Het
effect op de omzet is negatief, maar ook niet significant. Gecorrigeerd
voor de prijsdaling van de sector lijkt het volume licht toe te nemen.
Gezien de significante prijsdaling lijkt een volumestijging voor de hand te
liggen, maar dat is volgens de data dus beperkt.
Het lijkt verrassend dat we geen significant positief effect vinden op het
volume en de werkgelegenheid, gegeven de prijsdaling. Buitenlands onderzoek
met microdata concludeert echter ook dat het lagere btw-tarief voor
arbeidsintensieve diensten geen significant effect heeft gehad op het
volume. Kosonen (2015) vindt geen significant effect op het volume van
kappersdiensten van de btw-verlaging voor kappers in Finland. Harju en
Kosonen (2014) vinden geen significant effect op het aantal maaltijden in
restaurants na een btw-verlaging in Finland en Zweden. Beide onderzoeken
maken gebruiken van veel meer waarnemingen dan dit onderzoek, waardoor de
geschatte standaardfouten relatief klein zijn. Hoewel niet expliciet
onderzocht, suggereren de volume-effecten van deze buitenlandse onderzoeken
ook dat de corresponderende werkgelegenheidseffecten beperkt zijn.
Conclusies
Het lijkt erop dat de btw-verlaging in 2000 op kappersdiensten grotendeels
aan de consument is doorgegeven via lagere prijzen. Deze prijsdaling heeft
echter geen significant gehad op het volume en de werkgelegenheid ten
opzichte van de controlegroep van schoonheidssalons. Deze resultaten zijn
in lijn met eerdere onderzoeken naar btw-verlagingen voor arbeidsintensieve
diensten in Finland en Zweden. Het doel van de btw-verlaging voor
arbeidsintensieve diensten in Nederland was het bevorderen van de
werkgelegenheid. Voor de kappersbranche kan dit niet worden hardgemaakt.
Voetnoten:
Referenties:
CPB, 2003, Contra-expertise effecten BTW-verlaging arbeidsintensievediensten, CPB Notitie, 23 juni 2003, Den Haag.
EIM, 1998, De werkgelegenheidseffecten van een BTW-verlaging op
arbeidsintensieve diensten, Eindrapport, Zoetermeer.
EIM, 2008, Evaluatie effecten btw-verlaging kappersbranche, EIM onderdeel
van Panteia, Zoetermeer.
Europese Commissie, 1999, Council Directive of the European Commission
CD/1999/85/EC, Brussel.
Harju, J. en T. Kosonen, 2014, The inefficiency of reduced VAT rates:Evidence from the restaurant industry, VATT/Government Institute for
Economic Research Working Paper, Helsinki.
Jongen, E., Lejour, A. en G. Massenz, 2017, Cheaper and more haircuts after VAT cut? Evidence from the Netherlands, CPB Discussion Paper no. 368, Den
Haag.
Kosonen, T., 2015, More and cheaper haircuts after VAT cut? On theefficiency and incidence of service sector consumption taxes, Journal of Public Economics, 131, pp. 87-100.
Panteia, 2014, Effecten van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid in dekappersbranche, Zoetermeer.
RvB, 2002, Monitor effecten BTW-verlaging arbeidsintensieve diensten,
Eindrapport, Leiden.