Groeidenken
Er heerst onder een select gezelschap van economen weer een beetje een hoerastemming over de Nederlandse economie. Recent kwam het CPB met nieuwe
schattingen van de economische groei, die hieraan voeding gaven. Maar Trouw kopte vrijwel meteen daarna (op 13 december jl): “Maar hoe goed gaat het nu
echt?” Of nog pregnanter: “Het gaat dus uitstekend met de economie, maar hoe gaat het nu met ons?“ Staan we er echt beter voor, als we kijken naar het
welbevinden van de Nederlandse bevolking, dan in 2008, toen de crisis uitbrak? Trouw vroeg, met andere woorden, om een integrale, brede welvaartsindex
zoals die vandaag gepresenteerd wordt.
Brede welvaartsmeting
De discussie over ‘beyond GDP’ is de laatste jaren in een stroomversnelling gekomen, mede dankzij het rapport van Sen, Stiglitz en Fitoussi uit 2009 en het
Better Life Initiative van OECD (en zie ook de column van Hans Stegeman (2016)). Inmiddels heeft dit ook geleid tot nieuw economisch-historisch onderzoek waarin
de vraag centraal staat hoe langetermijntrends in de wereldeconomie veranderen als niet uitsluitend naar BBP per capita maar naar een veel bredere meting
van welvaart wordt gekeken (zie OECD, 2014) ). De ervaringen daarin opgedaan door een groep onderzoekers verbonden aan Utrecht Universiteit hebben geleid
tot een samenwerkingsproject met Rabobank Research om voor de Nederlandse economie in de afgelopen tien jaar een brede welvaartsindex te ontwikkelen. Heel kort komen de bevindingen erop neer dat de brede welvaart nog vrijwel geen herstel na de
crisis van 2008 laat zien, wat overeen lijkt te komen met het sentiment onder de Nederlandse bevolking.
Ieder instituut koestert zijn eigen definities
Zullen we, na dit initiatief van het Kenniscentrum Instituties van de Open Samenleving en Rabobank, spoedig een officiële, nationale welvaartsindex krijgen? Toen we ongeveer een jaar
geleden aan dit project begonnen was ik tamelijk optimistisch. Mede door ons werk aan het OESO-rapport How was Life? hadden we een zekere grip
gekregen op de problemen die ontstaan bij het samenstellen van zo’n index. Het leek mogelijk om de statistische problemen te overwinnen.
Elk instituut heeft zijn eigen niche gevonden en bewaakt die ijverig, want het institutenlandschap staat voortdurend onder druk door bezuinigingen, reorganisaties en politieke pressie.
Maar toen we
gesprekken startten met de instituten die op dit terrein actief zijn – het CBS, CPB, SCP en PBL – bleek al snel dat dit helemaal niet het echte probleem
was. Nederland kent, het is bekend, een aantal topinstituten zoals de genoemde die een belangrijke rol spelen bij het adviseren van de overheid en daarvoor
tal van sociale, economische, demografisch en milieustatistieken verzamelen en bewerken. Elk instituut heeft zijn eigen niche gevonden en bewaakt die
ijverig, want het institutenlandschap staat voortdurend onder druk door bezuinigingen, reorganisaties en politieke pressie. Elk instituut moet in deze
omstandigheden - die aan de survival of the fittest doen denken - zijn bestaansrecht bewijzen, en is daarom van nature niet direct geneigd tot
intensieve samenwerking. Waar het gaat om de discussie rond de meting van brede welvaart, heeft elk instituut een strategie ontwikkeld die de eigen niche
zoveel mogelijk afschermt. Het CBS speelt internationaal een belangrijke rol in deze discussie, maar heeft een raamwerk voor het meten van brede welvaart
ontwikkeld dat er niet op gericht is om een index te genereren, maar een dashboard van verschillende indices die niet met elkaar vergeleken kunnen
worden. Het CPB heeft een gevestigd belang bij zijn macro-modellen en de voorspellingen die daarmee gedaan kunnen worden, maar een bredere welvaartsindex
is daar lastig in te integreren. En zo zouden we door kunnen gaan.
Maar waarom?
Innovatie komt vaak van buitenaf, en in dit geval hebben we als outsiders – het UU strategisch thema Instituties van de Open Samenleving en Rabobank
Research – geprobeerd een doorbraak te forceren. We denken dat we daarmee een instrument gecreëerd hebben dat veel dichter komt bij de beantwoording van de
vraag van Trouw: hoe goed gaat het nu echt met ons? Maar zal dit ook als doorbraak de geschiedenis ingaan? Twee problemen spelen daarbij. We missen
natuurlijk de autoriteit van de genoemde vier instituties – gezag komt nu eenmaal met de jaren, en vereist continuïteit en consistentie over een langere
periode. Daar komt een ander probleem bij: de huidige cijfers met betrekking tot de ontwikkeling van het BBP hebben een hoge actualiteitswaarde. Ze worden,
inclusief projecties voor komende jaren en kwartalen, met een zekere regelmaat gepubliceerd. Een meervoudige, brede welvaartsindex maakt gebruik van
gegevens van allerlei nationale en internationale instellingen die met een zekere vertraging gepubliceerd worden. We kunnen vandaag de brede welvaartsindex
van 2015 presenteren, maar dat gaat al met het nodige kunst- en vliegwerk gepaard omdat voor sommige sub-indices gegevens nog steeds niet helemaal
beschikbaar zijn. We lopen, met andere woorden, sowieso een jaar achter – en wie is er politiek nu geïnteresseerd in wat er in 2015 is gebeurd? Om te
concurreren met de BBP-schattingen hadden we nu de gegevens voor 2016 moeten publiceren, inclusief schattingen voor 2017 (en misschien wel daarna). Zonder
de inzet van een flink aantal statistici is zo’n echt concurrerende ‘up-to-date’ index moeilijk te maken – en zelfs dan nog wordt het gezien de grote en
diverse behoefte aan data een lastige opgave.
De paradox van het bijna perfect georganiseerde en internationaal toonaangevende statistisch polderlandschap van Nederland is dat we deze doorbraak niet kunnen forceren.
Regievoering gevraagd
Vanuit een institutioneel-economisch perspectief zitten we dus in een sterk padafhankelijke situatie gekenmerkt door suboptimale uitkomsten. Het is niet te
verwachten dat de spelers in dit spel zichzelf uit het ‘moeras’ omhoog kunnen trekken. De enige spelers die mogelijk de regie over een dergelijke operatie
zouden kunnen nemen zijn het Kabinet of de Tweede Kamer. Het Parlementair onderzoek Breed Welvaartsbegrip was een historische kans om een doorbraak te
forceren. In de aanbevelingen klonk ook wel kritiek door op de aanpak van de genoemde instituten van deze zaak – er wordt bijvoorbeeld geklaagd over
versnippering van het veld, en over het feit dat de dashboards geen impact gehad hebben op het maatschappelijk debat. Maar uiteindelijk kwam deze
commissie uit bij het CBS – wat logisch lijkt – en tot de aanbeveling de ‘Monitor Duurzaam Nederland gericht door te ontwikkelen’. Ik ben er niet van
overtuigd dat we er daarmee komen, en vrees dat op deze manier deze hele discussie niet veel meer oplevert dan wat franje bij de dominante BBP-schattingen.
De paradox van het bijna perfect georganiseerde en internationaal toonaangevende statistisch polderlandschap van Nederland is dat we deze doorbraak niet
kunnen forceren.
Referenties:
OECD, (2014), How Was Life? Global Well-being since 1820, OECD, Parijs
Stegeman,
H., (2016), Zoektocht naar brede welvaartsmaatstaf behoeft bijsturing, Me Judice, 8 januari 2016.
Stiglitz, J., Sen, A. K., & Fitoussi, J. P. (2009). The measurement of economic performance and social progress revisited: reflections and overview, OFCE, Parijs.
Te citeren als
Jan Luiten van Zanden, “Een brede welvaartsindex in het statistisch polderland”,
Me Judice,
21 december 2016.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Kenmerkend gebouw’ van fritscdejong (CC BY-NC-ND 2.0).