Opkomst deel- en kluseconomie
Sinds de opkomst van online-platformen delen mensen steeds vaker hun
spullen en diensten. Een online-platform koppelt een grote groep aanbieders
met een grote groep afnemers met behulp van data, algoritmes en reviews (Kenny en Zysman, 2016). Zo is een snelgroeiende – en
grotendeels informele – platformeconomie ontstaan waarin particulieren
steeds massaler handel drijven. Hierin kan een onderscheid gemaakt worden
tussen particulieren die hun eigen spullen verhuren zoals bij huizen,
parkeerplaatsen, auto’s, campers en boten (“deeleconomie”, zie Frenken et
al. 2015) en particulieren die hun diensten aanbieden zoals het geval is
bij koken, schoonmaak, oppas, onderwijs en maaltijdbezorging
(“kluseconomie”, zie Frenken, 2017).
De economische voordelen van platformen zijn groot omdat consumenten
goederen en diensten gemakkelijker en goedkoper kunnen inhuren dan
voorheen. Ook kunnen er positieve milieueffecten optreden omdat onbenutte
capaciteit, met name van voertuigen en parkeerplaatsen, beter kan worden
benut. Toch kan er reden zijn voor de overheid om in te grijpen in deze
snelgroeiende praktijk, omdat een aantal publieke belangen wordt geschaad.
In een rapport van mei 2017 van het Rathenau-instituut (Frenken et a. 2017)
is reeds een twintigtal aanbevelingen gedaan hoe deze praktijken, en de
platformen die deze faciliteren, in betere banen geleid kan worden. Het
Kabinet heeft hier recentelijk in januari 2018 op gereageerd (Ministerie
van EZK, 2018).
In deze korte bijdrage beperk ik me nu tot vier vragen: (1) Welke publieke
belangen worden specifiek door deel- en klusplatformen geraakt? (2) Welke
beleidsopties zijn er? (3) En, welk beleid dient op welk bestuurlijk niveau
vormgegeven te worden? (4) Welk beleid zou vooral sectorspecifiek moeten
zijn en welk beleid juist generiek?
Publieke belangen
Er zijn tal van publieke belangen in het geding met de opkomst van deel- en
klusplatformen variërend van positieve effecten voor consumenten,
werkgelegenheid en milieu tot negatieve effecten als oneerlijke
concurrentie, overlast, en onvoldoende sociale bescherming van freelance
werkers. Om in de wirwar van effecten en publieke belangen een overzicht
aan te brengen, is het nuttig om een onderscheid te maken tussen vier
partijen: aanbieders, afnemers, derden, en het platform zelf.
Het zijn de aanbieders die praktijken bezigen die – in strikte zin
– illegaal kunnen zijn. Dit speelt vooral bij klusplatformen waarbij
diensten worden aangeboden zonder dat aanbieders per se aan alle
kwaliteitsnormen, regelgeving en belastingplicht voldoen. Tegelijkertijd
zijn diezelfde aanbieders ook kwetsbaar omdat zij als freelancers geen
sociale bescherming genieten en op elk moment geweerd kunnen worden van een
platform (bijvoorbeeld naar aanleiding van slechte reviews). De juridische
vraag dringt zich op of platformen, in bepaalde gevallen, niet als
werkgever of uitzendbureau moeten worden opgevat (Frenken, 2017).
De afnemers van diensten via deel- en klusplatformen hebben vooral
voordeel van platformen in de vorm van lagere prijzen, meer flexibiliteit
en grotere keuzevrijheid. Hier staat evenwel tegenover dat zij als
consument minder goed beschermd zijn tegen fraude, onveiligheid, etc. in
vergelijking met afnemers van professionele diensten.
Derden
kunnen gevolgen ondervinden van aanbieders en afnemers op platformen (ook
bekend als “externe effecten”). Positieve externe effecten zijn
milieueffecten. Deze spelen vooral in de mobiliteitssector waar het delen
van auto’s en parkeerplaatsen tot minder autogebruik en meer publieke
ruimte leidt (Nijland et al. 2015). Negatieve externe effecten spelen
vooral een rol bij toeristische verhuur van woningen en thuisrestaurants.
Bezoekers kunnen een bron van overlast zijn bij omwonenden. Ook onttrekken
huizenbezitters die een huis permanent aanbieden aan toeristen – wat
illegaal is – woningen van de reeds schaarse woningvoorraad.
Tenslotte is het platform zelf een belangrijke partij. Zij
faciliteren niet alleen de praktijken van delen en klussen, maar verzamelen
ook systematisch gegevens over keuzes en gedragingen van
platformgebruikers. Met deze gegevens kunnen extra inkomsten worden
gegenereerd via doorverkoop van gegevens aan andere partijen zonder
gebruikers daarover in te lichten, wat de privacy van platformgebruikers
niet ten goede komt. Daarnaast profiteert een platform van tweezijdige
netwerkeffecten, omdat een platform vanzelf aantrekkelijker wordt voor
afnemers als er meer aanbieders actief zijn, en vice versa. Om die
reden is het waarschijnlijk dat in de meeste sectoren er één of twee
dominante platformen zullen ontstaan. Er bestaat dan het gevaar dat
platformen gebruikers zullen uitbuiten met hoge commissies, te meer omdat
het voor gebruikers vaak niet mogelijk is om reviews en andere gegevens mee
te nemen naar een concurrerend platform.
Beleidsopties om het publieke belang te borgen
-
Verbieden. Een praktijk verbieden kan gerechtvaardigd
zijn als een zwaarwegend publiek belang in het geding is. Zo heeft de
overheid particuliere aanbieders van taxiritten, zoals gefaciliteerd
door UberPop, effectief weten te vervolgen en is Uber vervolgens
gestopt met het aanbieden van deze dienst. Een verbod belemmert niet
automatisch innovatie. Zo weet Uber momenteel met een legaal
alternatief alsnog een flink marktaandeel te verwerven.
- Deregulering.
Regels kunnen ook worden versoepeld of afgeschaft. Zo zouden
kwaliteitseisen kunnen worden versoepeld of diploma’s niet langer
verplicht hoeven te worden gesteld. Een argument voor deregulering kan
zijn dat de kwaliteit van diensten voldoende gewaarborgd is door
reviews en nieuwe vormen van verzekering. Afnemers zullen dan
profiteren via lagere prijzen, maar de sociaaleconomische positie van
aanbieders kan wel worden aangetast (denk bijvoorbeeld aan
taxichauffeurs of restauranthouders).
- Maximering.
De overheid kan er ook voor kiezen om deel- en kluspraktijken van
particulieren toe te staan, maar de omvang ervan de begrenzen. Zo laat
Amsterdam het toe aan haar bewoners om het eigen huis maximaal 60 dagen
per jaar en aan maximaal 4 personen tegelijk te verhuren. Van groot
belang is hierbij dat de overheid de nieuwe regels wel goed kan
handhaven. Merk ook op dat bij maximering afnemers een keuze hebben in
de mate van bescherming die zij institutioneel willen genieten. Een
professionele aanbieder mag dan vaak iets duurder zijn, er staat wel
een hogere mate van professionaliteit en consumentenbescherming
tegenover. Maximering verzacht dus de oneerlijke concurrentie tussen
professionele aanbieders en particuliere aanbieders, maar neemt deze
“oneerlijkheid” in essentie niet weg.
- Gedogen.Ondanks maatschappelijke problemen die platformen veroorzaken, kan
gedogen gerechtvaardigd zijn in de beginfase van een platform en zolang
een platform nog beperkt in omvang is. Die fase kan worden gebruikt om
gezamenlijk te leren over kansen en problemen.
Bestuurlijk niveau
Een belangrijke vraag is op welk bestuurlijk niveau beleid ten aanzien van
deel- en kluseconomie vormgegeven kan worden. Aanvankelijk zijn het vooral
de grote gemeenten die zich actief met de kansen en problemen van deel- en
klusplatformen hebben beziggehouden. Dit is logisch omdat de meeste
platformen lokale marktplaatsen zijn en aanvankelijk vooral in de grote
steden populair waren. Dit verandert snel nu platformen ook buiten steden
populair zijn geworden, en sommige diensten juíst op het platteland een
uitkomst kunnen bieden (zoals mobiliteit op afroep).
Verschillen in gemeentelijke regels zijn voor platformen en platformgebruikers lastiger om rekening mee te houden in vergelijking met één helder, landelijk beleid.
Praktijken die worden gefaciliteerd door platformen kennen geen
gemeentegrenzen. Als gemeenten aparte regels zouden opstellen, zal dat
kunnen leiden tot allerlei ongewenste effecten aan gemeentegrenzen
(bijvoorbeeld als Amsterdam Airbnb zou verbieden, gaan toeristen mogelijk
massaal naar omliggende gemeenten). Nationaal beleid is in deze ook
efficiënter en effectiever. Verschillen in gemeentelijke regels zijn voor
platformen en platformgebruikers lastiger om rekening mee te houden in
vergelijking met één helder, landelijk beleid. Tegelijkertijd heeft de
landelijke overheid een veel sterkere informatie- en onderhandelingspositie
ten aanzien van platformen dan een enkele gemeente.
Landelijk beleid lijkt daarom voor de hand te liggen, eventueel met
bandbreedtes waarbinnen gemeenten nadere keuzes kunnen maken. Beleid dat
specifiek gemotiveerd is door ruimtegebrek in steden (bijvoorbeeld hogere
parkeertarieven) of sterke vormen van overlast (denk aan inperken van
toerisme in Amsterdamse binnenstad) zou gemeentelijk niveau kunnen worden
ontwikkeld als aanvullend op nationaal beleid.
Sectorspecifiek of generiek?
Een laatste bestuurlijk vraag is of beleid sectorspecifiek moet zijn of
generiek. Het Kabinet (Ministerie van EZK, 2018) wijst erop dat veel
sectoren een eigen institutionele en maatschappelijk context hebben, en dat
daarom een case-by-case benadering is geboden. Dit is ook het
beeld dat uit het voornoemde Rathenau-rapport naar voren komt waarin
gekeken is naar een vijftal sectoren. Een sectorspecifieke benadering ligt
dus voor de hand.
Toch zijn er aantal publieke belangen die bij alle deel- en klusplatformen
van belang zijn (en ook bij andere typen platformen zoals sociale media),
in het bijzonder mededinging, data-eigenaarschap en privacy. Niet toevallig
zijn dit belangen die te maken hebben met het data-gedreven en
algoritmische karakter van alle platformen. Generiek beleid is dan geboden
zoals dat nu al vorm krijgt op Europees niveau, in het bijzonder met de
aanstaande invoering van de
General Data Protection Regulation
in mei van dit jaar. Tenslotte is er het vraagstuk van misgelopen
belastingen omdat platformgebruikers hun inkomsten niet per se
aangeven bij de Belastingdienst. Omdat het bij platformen gaat om meer dan
een miljoenen individuen gaat (zie
TNO, 2016
), die doorgaans kleine bedragen verdienen (met uitzondering van Airbnb
verhuur), zou men een versimpeling en automatisering (via platformen) van
belasting van delen en klussen kunnen overwegen. En platformen zelf,
wanneer die vanuit het buitenland opereren, betalen vaak geen
winstbelasting aan Nederland. Binnen de Europese Unie en de OESO wordt over
oplossingen voor dit vraagstuk reeds nagedacht.
* Deze bijdrage is geschreven ten behoeve van de hoorzitting over
deeleconomie die de Tweede Kamer woensdag 17 januari 2018 heeft gehouden.
Referenties:
Frenken, K. (2017)
Hoe kan de onduidelijk status van platformwerkers verhelderd worden?
Me Judice
, 13 november 2017.
Frenken, K., Meelen, T., Arets, M., Van de Glind, P. (2015)
Wat is nu eigenlijk deeleconomie?
Me Judice
, 27 maart 2015.
Frenken, K., Van Waes, A., Smink, M., Van Est, R. (2017)
Eerlijk Delen. Publieke belangen in de deeleconomie en kluseconomie
.
Den Haag: Rathenau Instituut.
Kenney, M., en Zysman, J. (2016)
The rise of the platform economy
. Issues in Science and Technology 32, no. 3,
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (2018).
Kabinetsreactie op rapport Rathenau Instituut over deeleconomie
, DGBI-R&I / 17192263.
Nijland, H., Van Meerkerk, J., Hoen, A. (2015)
Effecten van Autodelen op Mobiliteit en CO2-uitstoot
.
Planbureau voor de Leefomgeving publicatienummer 1789.
Te citeren als
Koen Frenken, “Beleid in delen: het beschermen van publieke belangen in de deel- en kluseconomie”,
Me Judice,
22 januari 2018.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Nieuwe sponsor: LJS!’ van Freek Duuren van (CC BY-NC 2.0).