Toonaangevend
Arie Kapteyn is wereldwijd toonaangevend op het gebied van de toegepaste
econometrie. In zijn werk combineert hij technische diepgang met maatschappelijke
relevantie, met meerwaarde in beide richtingen. Hij heeft veel
gepubliceerd, alleen al meer dan honderd publicaties in internationale
vaktijdschriften, en dat over een breed front en op het hoogste niveau. Zo
vinden we zijn werk in de American Economic Review,Journal of Political Economy, Economic Journal,Journal of Finance, Econometrica, Psychometrika,Journal of Econometrics, en de Review of Economics and Statistics. Niemand anders heeft in al
deze bladen gepubliceerd.
Een belangrijke reden waarom hij op zo’n hoog niveau publiceert heeft te
maken met de wijze waarop Kapteyn theorie en empirie combineert: de
restricties voortvloeiend uit de economische theorie en de eigenaardigheden
van de beschikbare data worden niet weggemoffeld maar uiterst serieus
genomen. Dat doet niet iedereen. Hij houdt niet van het invoeren van
vereenvoudigende veronderstellingen. Hij streeft er naar de structuur van
het model recht te doen door de econometrische implicaties onder ogen te
zien. In de loop van de jaren ging hij die eigenaardigheden van de
beschikbare data steeds meer op een andere manier te lijf, door zelf op de
vraagstelling toegespitste data te gaan verzamelen. De data hadden zodoende
minder eigenaardigheden en behoefden minder econometrische zorg. Hij is al
doende steeds meer een econoom dan een econometrist geworden en schrijft
zijn papers in Word, niet in LaTeX.
Individueel gedrag en welzijn
Zijn werk concentreert zich op het gebied van individueel gedrag in brede
zin en richt zich in het bijzonder op maatschappelijk belangrijke thema’s
als arbeidsaanbod, arbeidsongeschiktheid, vergrijzing, pensioenen,
besparingen, vermogen, preferentievorming, interdependentie, armoede,
welzijnsbeleving en sociale zekerheid.
Van Praag en Kapteyn sloegen hun eigen weg in en waren ware pioniers en vonden vooral gehoor bij psychologen en sociologen.
Welzijnsbeleving was het eerste thema in zijn werk, dat leidde tot zijn
proefschrift in 1977. Het ging om het modelleren van subjectief welzijn, in
samenhang met preferentievorming en interdependentie. Tot dan had
haast niemand aandacht besteed aan gewoontevorming en referentiegroepen.
Maar met het werk van Kapteyn werden deze twee voor het eerst geïntegreerd.
Vooralsnog was het effect gering, de tijd was er nog niet rijp voor. Het
basale werk van Richard Easterlin uit 1974 was weliswaar beschikbaar maar
dat werd door de economengemeenschap lang als een soort curiositeit
beschouwd. Pas midden jaren negentig kwam er door het werk van onder
anderen Richard Layard en Angus Deaton meer aandacht voor deze thematiek.
Ook de methode van onderzoek - het genereren van data door het bevragen van
mensen naar hun subjectieve welzijnsbeleving - was nieuw. Vragen stellen
zoals Van Praag en Kapteyn dat deden werd weinig gewaardeerd en ontmoette
weerstand onder economen. De orthodoxie was dat preferenties onveranderlijk
waren, zoals door Gary Becker en George Stigler in 1977 beschreven in hun
klassieke artikel “De gustibus non est disputandum” in de American Economic Review. Van Praag en Kapteyn sloegen hun eigen
weg in en waren ware pioniers en vonden vooral gehoor bij psychologen en
sociologen. Pas veel later kregen ook economen interesse voor het stellen
van vragen en voor preferenties die niet gegeven zijn. Het meest geciteerde
artikel van Kapteyn is gepubliceerd in 1977 in de Journal of Human Resources, een artikel dat gaat over de
subjectieve armoedegrens, gebaseerd op het bevragen van mensen over hun
subjectieve beleving. Dat artikel wordt veertig jaar na dato nog steeds
geciteerd. Een van de andere toppers uit het repertoire van Arie is een
paper uit 1985 in de Review of Economics and Statistics, over
gewoontevorming en referentiegroepen, wederom gebaseerd op het gebruik van
enquêtes.
Een andere hoofdlijn in het werk van Kapteyn gaat over het modelleren van
het gedrag van huishoudens, gebaseerd op structurele econometrische
modellen. Hij heeft daarover veel gepubliceerd, met onder anderen Rob
Alessie, Peter Kooreman, Arthur van Soest en Isolde Woittiez. De
onderwerpen die behandeld werden in deze artikelenreeks liggen op het
gebied van arbeidsaanbod, gezondheid, spaargedrag en allocatie van tijd
binnen huishoudens.
Data genereren
Arie Kapteyn is een empiricus en heeft veel werk gemaakt van het zelf
verzamelen van gegevens bij de mensen zelf. Hij zag al vroeg de
mogelijkheden van de computer. Hij sloeg toe toen hij de kans kreeg om het
eerste computerpanel in Nederland, het Telepanel, van de Stichting
Sociometrisch Onderzoek via de Universiteit van Amsterdam over te nemen.
Het werd omgedoopt in CentER Panel en ondergebracht in een nieuwe
stichting, CentERdata. Het CentER Panel begon in 1993 en loopt nog steeds,
zodat dit jaar de vijfentwintigste wave van het panel gevierd kon
worden.
De ideeën over deze vorm van gegevensverzameling nam hij met zich mee toen
hij in 2000 naar Amerika verhuisde. Bij RAND richtte hij het American Life
Panel (ALP) op. Bij zijn overstap naar de University of Southern California
in 2012 begon hij opgewekt aan zijn derde panel, de Understanding America
Study (UAS). Of eigenlijk zijn vierde panel, want samen met Marcel Das en
Arthur van Soest had hij veertien miljoen euro binnengehaald bij de NWO
Big-operatie in 2006. Dat leidde tot het LISS-panel, methodologisch beter
dan de bestaande panels.
Alle panels onder Kapteyns hoede zijn uniek op twee manieren. Ze zijn
gebaseerd op een verantwoorde steekproef, en de participanten die geen
computer hebben krijgen er een. Zijn bijdrage bestond niet alleen uit het
oprichten van deze panels, maar ook het introduceren van nieuwe datavormen.
Dit leidde tot publicaties die niet alleen over de inhoud gingen maar ook
over de methodologie, kort gezegd begrijpen hoe mensen vragen beantwoorden.
De mogelijkheden van het UAS-panel heeft Kapteyn gebruikt om zich te
storten op het voorspellen van de uitslag van de Amerikaanse
presidentsverkiezingen. De eerste keer was in 2012, Obama tegen Romney. Dat
leidde niet tot een grote schok maar wel tot een publicatie in de Public Opinion Quarterly, vanwege de innovaties qua methoden en
dataverzameling. Die grote schok kwam er wel in 2016. Arie vond veel meer
aanhang voor Trump dan de andere polls, wat hem veel kritiek
opleverde vóór de verkiezingen en veel lof daarna. Dat betekent overigens
niet dat hij blij was met de verkiezingsuitslag.
Ondernemer in de wetenschap
Uit dit alles blijkt dat Kapteyn meer is dan alleen een geleerde. Hij is
ook een wetenschappelijk ondernemer als weinig anderen. Hij is al vroeg
begonnen met het verwerven van extern geld en is daar steeds beter in
geworden. De teller nadert intussen het vrij onwaarschijnlijke bedrag van
honderd miljoen. Daarbij past de toevoeging “tot nu toe”, want hij heeft
onlangs voor vijf jaar in Los Angeles bijgetekend.
Tijd voor onzin
heeft Arie niet. Geduld met mensen die dat wél hebben heeft hij ook niet.
Het is dan ook niet overdreven om Arie Kapteyn een Macher te
noemen, een boerenzoon en een ingenieur. Hij heeft de Elfstedentocht
volbracht. Hij heeft een onuitputtelijke energie. Nog geen spoor van
slijtage te bekennen. Arie houdt niet van praatjes. Hij is altijd en overal
aan het werk. Zijn stijl is informeel. Hij is wars van uiterlijk vertoon.
Als hij ergens binnenkomt slaat hij aan het verbouwen. Doet zich
een probleem voor, dan is zijn vaste tekst, dat is wel een interessante
kwestie, en lost vervolgens die interessante kwestie op. Tijd voor onzin
heeft hij niet. Geduld met mensen die dat wél hebben heeft hij ook niet.
Maar wie wat kán en met hem samenwerkt profiteert daar van. Van Arie
Kapteyn kun je wat leren, inhoudelijk, maar ook qua stijl van
wetenschapsbeoefening: enthousiast, inhoudelijk, ieder resultaat, hoe klein
ook, moet gekoesterd worden en morgen zie je wel weer of het onzin is of
niet. Ook leert hij je dat je alles moet interpreteren want anders is het
resultaat bloedeloos. Brainstormen met hem is effectief. Kortom, hij
inspireert.
Arie Kapteyn herkent kwaliteit in mensen en weet ze aan zich te binden. Hij
kan het beste uit iemand naar boven halen; werken met Arie is vaak het
begin van een mooie carrière. Door hem wordt je figuurlijk goed beloond.
Trouwens ook letterlijk. Goede mensen moet je goed betalen. Dat vond hij
altijd en daar heeft hij in Tilburg beleid van gemaakt. Dat beleid is er in
Tilburg denk ik nog steeds. Arme decanen van concurrerende
zusterfaculteiten kunnen daarover meepraten. Ik ken het chagrijn.
Bouwen in Tilburg
Zijn vermogen om dingen op te bouwen liet Kapteyn voor het eerst zien in
Tilburg, vanaf 1981. Daar moest veel gebeuren, vond hij, en dat heeft hij
niet nagelaten. In de metriek van de Top-40 was Tilburg bij zijn komst
nummer laatst in Nederland. Hij ging aan de slag, werd decaan, richtte het
CentER op om zijn eigen gang te kunnen gaan en haalde bij Roel in ’t Veld,
toen directeur-generaal bij het ministerie van O&W, een startsubsidie
op van vier miljoen gulden. Na zeven jaar Kapteyn was Tilburg van nummer
laatst de nummer één van Nederland geworden. Daar eindigde het niet; in
2003 was Tilburg nummer één van heel Europa volgens de Journal of the European Economic Association. Hij heeft in Tilburg
laten zien wat de combinatie van kwaliteitsbesef, ambitie en consistent
beleid vermag.
Nog even over die Top-40 van economen. Arie Kapteyn was een van de twee
makers; ik was de andere helft van A.D.S. de Schuite, ons pseudoniem. Dat
was een anagram van Dutch disease. Die naam was een bedenksel van
Arie, met een boodschap en ook een zekere pretentie. We maakten de Top-40
van 1980 tot 1988 en toen was de boodschap wel gebracht. Anderen gingen er
met nieuw enthousiasme mee door. Bij de laatste gelegenheid in 1988 hebben
we afscheid genomen van ons pseudoniem.
In die eerste jaren heeft de Top-40 een groot effect gehad. We hadden een
missie, duidelijk maken dat economie gewoon een wetenschap is, met wat
daarbij hoort, beoordeling van het gebodene door het wereldforum van
vakbroeders en -zusters. Die missie was in 1980 nodig. Al na een paar jaar
was de missie geslaagd. Het idee dat iemands kwaliteiten vooral blijken uit
zijn of haar publicaties in de internationale wetenschappelijke
tijdschriften werd vrij snel vrij algemeen onderschreven en is onderdeel
geworden van het beleid van de economische faculteiten. De revolutie begon
bij de algemene economie maar verbreidde zich langzaamaan ook naar de
bedrijfseconomie en de bedrijfskunde. Als de Top-40 deze revolutie niet
veroorzaakt heeft, heeft hij die zeker getriggerd, de tijd was er rijp
voor.
Een andere bijdrage van Kapteyn in de jaren tachtig was de oprichting van
het Netwerk Kwantitatieve Economie (NKE), later uitgebreid tot NAKE, met de
A van “algemeen”. Het NAKE ging zich bezig houden met het opleiden van
promovendi in het kader het toen nieuwe AIO-stelsel. Ik weet niet meer of
hij de voorzitter was, maar hij was in ieder geval wel de drijvende kracht.
Wederom dankzij de connectie van Kapteyn met Roel in ’t Veld kwam er een
stevige startsubsidie en kon een zwaargewicht als directeur worden
aangetrokken. Daarvoor haalde hij de latere Pierson Penning-winnaar Rick
van der Ploeg uit Engeland, wat een gouden greep bleek. Het NAKE heeft een
belangrijke bijdrage geleverd aan de vorming van promovendi en daarmee aan
de kwaliteit van de promoties, gedurende een kleine twintig jaar. Door de
komst van de research master-opleidingen vervaagde de basis voor het NAKE
en hield het op te bestaan, een beslissing die nog steeds betreurd wordt overigens.
Nieuw onderzoek
Alle idealen van Arie Kapteyn over de wetenschap en waar die over moet gaan
en hoe die moet worden beoefend kwamen samen in het Center for Economic andSocial Research (CESR), dat hij oprichtte in 2012 bij de USC. Het is een
interdisciplinair instituut, waarin economen, psychologen, sociologen,
demografen, onderwijskundigen en beleidsanalisten de kleine en grote vragen
van deze tijd gezamenlijk proberen te beantwoorden. Er wordt veel
samengewerkt met mensen van buiten CESR, zoals medici en technische
wetenschappers.
Een belangrijke bindende component bij CESR is het gebruik en de
ontwikkeling van innovatieve methoden van gegevensverzameling, door een
combinatie van interviews via internet, elektronische apparatuur zoals
activiteitenmeters, en het koppelen van gegevens van banken aan die van de
overheid. Arie stelt hierbij niet een specifiek thema of motto centraal,
maar neemt als uitgangspunt dat slimme mensen met goede ideeën komen en het
instituut verrijken. Toch is er een aantal terugkerende thema’s dat binnen
CESR worden bestudeerd: fysieke, mentale, en cognitieve gezondheid;
financieel en psychologisch welzijn; onderwijs, individuele ontwikkeling,
en maatschappelijke ontwikkeling. Het zal weinigen verbazen dat Kapteyn ook
in dit nieuwe instituut de weg naar goede mensen weet te vinden, tot en met
Angus Deaton, zij het op part-time basis. Eén van de motto’s van Arie Kapteyn is dat
een goed instituut een groot instituut is. Misschien niet zo schokkend maar
je moet het wel kúnnen; bij CESR werken inmiddels ruim 50 mensen. Op de CESR-website lezen we ”CESR researchers are
committed to making the world a better place.” Die zin zal wel van het
reclamebureau komen maar geeft wél weer waarin Arie gelooft en waaraan hij
door de wetenschap bijdraagt. Niet slecht.
De toekomst
Die is uiteindelijk aan anderen, het wetenschappelijk nageslacht zogezegd.
Hij heeft tot nu toe 29 promovendi afgeleverd. Van hen zijn er negen
professor geworden. Deze negen hebben niet stilgezeten en hebben tot nu toe
op hun beurt 157 promovendi afgeleverd, toegegeven met een paar
dubbeltellingen. Van die 157 (of zo) zijn er intussen zestien professor
geworden. Ook deze zestien zitten niet stil en begeleiden promovendi; 55
van hen hebben tot nu het doctoraat gehaald en velen zullen nog volgen.
Geen van deze wetenschappelijke achterkleinkinderen van Arie heeft het al
tot professor gebracht maar dat kan je ook nog niet verwachten, daar zijn
het achterkleinkinderen voor. Indien je dan ook nog een volledig beeld van
de Leidse school wilt krijgen moet je Bernard van Praag, de promotor van
Arie, ook nog bij het verhaal betrekken. En dan moet je natuurlijk nog wat
meer telwerk doen. Een complicatie daarbij is dat er één iemand op aarde
rondloopt die zowel Bernard en Arie als promotor had. Dat ben ik. Dat idee
vervult me al vele jaren met voldoening en dankbaarheid.
* Dit is een licht bewerkte versie van de laudatio die is uitgesproken bij de
uitreiking van de Pierson- Penning 2017 op 10 oktober 2017 in Sociëteit
de Witte in Den Haag.