Bloeiende economie
Nu de economie weer op volle toeren draait en werkenden in het algemeen
kunnen rekenen op een inkomensstijging, is het wel bijzonder wrang te
moeten constateren dat de 3,5 miljoen gepensioneerden in onze samenleving
niet kunnen meedelen in deze euforie. Door het uitblijven van indexatie en
bij velen bovendien kortingen is het reële inkomen van de meeste
gepensioneerden vanaf het jaar 2001 achteruitgegaan. Zo meldt het ABP dat
haar deelnemers over de periode 2008-2016 circa 12 procent zijn
achtergebleven door gemis aan indexatie. Ook actieven hebben meestal geen
indexatie van hun opgebouwde pensioenrechten gekregen. Het kabinet Rutte
voorspelt voor de komende kabinetsperiode een pas op de plaats voor
gepensioneerden, zodat de achterstand vanaf 2008 in 2020 zal zijn opgelopen
tot ongeveer 20 procent. Een en ander is het gevolg van het toepassen van
het zogenaamde Nieuwe Financieel Toezichtskader (NFTK). Dit kader schrijft
voor dat de reserve van een pensioenfonds te allen tijde ruimschoots de
gedisconteerde waarde van de toekomstige verplichtingen, d.w.z. de
pensioenuitkeringen, moet overtreffen. Op zich is dit een toe te juichen
standpunt. Het probleem zit hem echter in de praktische vertaling van dit
standpunt. Om de waarde van die toekomstige verplichtingen (TV) in te
schatten worden deze uitkeringen verdisconteerd naar het heden en voor de
discontovoet baseert men zich op de ’marktrente’. In de praktijk wordt die
gelijkgesteld aan de rente op staatsleningen van Nederland en Duitsland.
Een en ander is zo bij de Pensioenwet 2006 vastgelegd. Dat leek toen vrij
onschuldig want de marktrente lag in die tijd op ongeveer 4,5 procent. Nu
is diezelfde rente, mede onder invloed van de ECB- politiek, gedaald tot
ongeveer1,5 procent met als gevolg dat de toekomstige verplichtingen moeten
worden verdisconteerd met een veel lagere discontovoet waardoor ze enorm
gestegen zijn tot een niveau waarbij ze in waarde ongeveer gelijk zijn
geworden aan de opgebouwde reserves, dus een dekkingsgraad van 100 procent,
waar een dekkingsgraad van circa 120 procent pas als veilig wordt beschouwd.
En dat terwijl in de eerste jaren van deze eeuw pensioenfondsen
dekkingsgraden hadden die deze onderkant ruimschoots overtroffen, een
dekkingsgraad van 150 procent was toen niet ongewoon. Dit is de oorzaak dat
DNB heeft moeten besluiten tot non-indexatie en zelfs kortingen of
afstempelen van pensioenrechten.
Bepaling realistische rekenrente
In hoeverre is de marktrente een relevante basis voor de politiek?
Pensioenfondsen worden gevoed uit pensioenpremies en rendement op de
reserves. Berekeningen van ABP geven aan dat ongveeer80 procent van de
inkomsten voortkomt uit het rendement. De 15-jaarsgemiddelden van de grote
bedrijfstakpensioenfondsen zoals ABP en PfZW liggen in de buurt van 6,5
procent per jaar. Een representatieve bundel van aandelen en obligaties op
de New York Stock Exchange noteerde een rendement van cirica7 procent
gedurende de laatste honderd jaar. Natuurlijk zitten hier flinke
fluctuaties in van jaar tot jaar, maar dat is voor een pensioenfonds geen
serieus probleem, omdat per jaar maar twee procent van de reserve moet
worden uitbetaald aan pensioenen, een bedrag dat ongeveer gelijk staat aan
de binnenstromende premies. Natuurlijk beleggen pensioenfondsen een deel
van hun reserves in staatsobligaties, maar de tijd dat dat voor 100 procent
was, tot in de tachtiger jaren van de vorige eeuw, ligt ver achter ons. Nu
vormen staatsobligaties slechts een bescheiden deel van de beleggingsmix en
terecht. Vaak wordt gedacht dat staatsobligaties een ‘risicovrije’
belegging zijn ,maar ook dat is niet waar. Aangezien obligaties (haast
altijd) in nominale waardes luiden daalt hun reële waarde bij inflatie of
bij angst voor toekomstige inflatie. De koers van obligaties met een rente
van 1 procent zal enorm dalen als de rente weer stijgt naar een
gebruikelijke 4 procent.
Tenslotte willen ook staten wel eens failliet gaan en hun schulden niet
kunnen aflossen (denk aan Griekenland en in het verleden Argentinië). Er is
dus alles voor te zeggen om te stellen dat de wetgever in 2006 een kapitale
denkfout heeft gemaakt door het begrip ‘rendement’ gelijk te stellen aan de
rentevoet op solide staatspapier/marktrente. De toekomstige verplichtingen
van fondsen moeten worden verdisconteerd met een prudente inschatting van
de toekomstige rendementen. Als die op basis van de ervaringen in het
verleden en de praktijk bij vergelijkbare fondsen op circa 6,5 procent per
jaar gesteld kunnen worden, dan lijkt een prudente inschatting naar 4 of
eventueel 3 procent volstrekt realistisch. In de landen om ons heen, waar
uiteraard ook financieel toezicht is op pensioenfondsen, hanteren alle
landen een discontovoet in de orde van 3 procent. Het lijkt erop dat
Nederland een overdreven voorzichtige norm hanteert.
Het volgen van de Pensioenwet heeft inmiddels tot desastreuze en onnodige
gevolgen geleid. Wanneer men was uitgegaan van 3 procent dan was de
dekkingsgraad ongeveer 25 punten hoger uitgekomen en zouden bijna alle
fondsen hebben kunnen indexeren.
Voorstel 50-plus
Deze week komt een wetsvoorstel, ingediend door 50PLUS , in behandeling
waarbij wordt voorgesteld voor een termijn van maximaal vijf jaar, een
bodem te leggen in de discontovoet voor de waardering van de toekomstige
verplichtingen op 2 procent. Een tijdelijke wijziging van de Pensioenwet
dus. Reeds deze bescheiden verhoging zal genoeg zijn voor de meeste fondsen
om niet tot kortingen te worden gedwongen. Vaak doet men het voorkomen of
een dergelijk voorstel neerkomt op gesjoemel ten nadele van jongeren en nog
ongeborenen oftewel potverteren.
Het wetsvoorstel van 50plus is een uiterst bescheiden en financieel volledig verantwoorde reparatiemaatregel die een klein gedeelte van het onrecht, dat gepensioneerden en oudere nog actieven is aangedaan in de laatste decennia, zou terugdraaien
Het CPB (2017, p. 7) toonde onlangs aan dat een
dergelijke maatregel pas diegenen die in 2080 met pensioen gaan zou kunnen
schaden, dus cohorten die na 2012 zijn geboren. Het is echter
onmogelijk, ook voor het CPB, over zo’n lange periode een betrouwbare
voorspelling te doen. We dienen dit dreigende gevaar voor de
gepensioneerden in de zeer verre toekomst met een korreltje zout te nemen.
Ondertussen zitten wel de huidige gepensioneerden, wanneer dit voorstel
voor een tijdelijke aanpassing wordt verworpen, maar ook de actieve
werknemers die nu niet geïndexeerde rechten opbouwen, op de blaren.
Prudente reparatie
Naar mijn mening is dit wetsvoorstel een uiterst bescheiden en financieel
volledig verantwoorde reparatiemaatregel die een klein gedeelte van het
onrecht, dat gepensioneerden en oudere nog actieven is aangedaan in de
laatste decennia, zou terugdraaien en in ieder geval een verdere
verslechtering van hun situatie in de komende vijf jaren zou afremmen.
Het is natuurlijk duidelijk dat vele parlementariërs niet dol zijn op Henk
Krol en zijn politieke vrienden en hem geen succesje gunnen. Toch zou het
goed zijn als ze dit maal hun politieke vooroordelen opzij zetten. Zo niet,
dan rust op hun de zware verantwoordelijkheid voor de bestendiging van een
onzinnige politiek die 3,5 miljoen gepensioneerden en oudere werknemers
langzaam maar zeker de armoede indrukt.
* Bernard van Praag is emeritus UvA- Universiteitshoogleraar Economie (en geen
lid van 50PLUS).
Referentie:
CPB, 2017,Effecten van bodem in rekenrente voor pensioenfondsen, CPB-notitie, Den Haag.
Te citeren als
Bernard van Praag, “50plus-voorstel voor een bodem in de rekenrente verdient serieuze behandeling”,
Me Judice,
11 januari 2018.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Mooi weer,de zon schijnt’ van Roel Wijnants (CC BY-NC 2.0).