Debat over ongelijkheid
Topinkomens staan in de schijnwerpers. In de Verenigde Staten verdient 1 procent van de bevolking 19,3% van het totale bruto inkomen. Dit aandeel is de
afgelopen decennia gestaag gegroeid. Ook in het Verenigd Koninkrijk groeide het aandeel van topinkomens snel tot 12,9%. Voor Nederland wordt een wat
kleinere toename gemeten van de topinkomensaandelen, althans volgens de data van de World Top Income Database, Salverda (2013a en 2013b) en Lukkezen &
Straathof (2013). Wij vinden echter dat het aandeel van de bruto topinkomens nagenoeg stabiel is sinds 1990.
Het Nederlandse inkomensaandeel van de top-1% is met 5,6% in internationaal perspectief relatief laag. Maar het is denkbaar dat het aandeel van de rijkste
mensen in het netto totale inkomen toch gestegen is omdat zij relatief minder belasting zijn gaan betalen.
In dit artikel laten we enkele feiten zien over topinkomens die we op verzoek van het IMF hebben samengesteld op basis van ongeveer honderdduizend
huishoudens in het CBS Inkomenspanelonderzoek. We meten de aandelen van de hoogste bruto inkomens in het totale bruto inkomen, voor de top10%, 5%, 1% en
0,1%. Het bruto inkomen bestaat uit inkomen uit arbeid, eigen onderneming en vermogen, de uitkeringen in het kader van de inkomensverzekeringen (i.v.m.
werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, ouderdom en nabestaanden), de uitkeringen ingevolge de sociale voorzieningen (bijstand, kinderbijslag),
enkele gebonden overdrachten (huurtoeslag) en alimentatie.
Hierbij zijn huishoudens gerangschikt van laag naar hoog op basis van de bruto huishoudensinkomens. Op verzoek van het IMF is ook uitgerekend welk aandeel
deze inkomenspercentielen hebben in de totale belastingdruk. De af te dragen inkomensheffing is hier ruim gedefinieerd als het verschil tussen bruto
inkomen en besteedbaar huishoudensinkomen. Zowel de werknemers- als de werkgeverslasten zijn meegenomen. De inkomensheffingen omvatten de belastingen op
inkomen en vermogen, de sociale premies voor de werknemers- en volksverzekeringen (inclusief pensioenen) en de premies voor de ziektekostenverzekeringen
(zowel nominale premies als het inkomensafhankelijk deel minus de zorgtoeslag). De indirecte belastingen (btw, accijnzen, belastingen op een
milieugrondslag) en de heffingen op ‘kapitaal’ (vennootschapsbelasting, erfbelasting, overdrachtsbelasting en gemeentelijke onroerendezaakbelastingen)
blijven dus buiten beschouwing.
Top inkomensaandelen 1990-2012
Figuur 1 presenteert de ontwikkeling van de top van de Nederlandse inkomensverdeling (aandelen van de top in het totale bruto inkomen) sinds 1990. De
cijfers voor het jaar 2000 zijn niet weergegeven vanwege een breuk in de tijdreeks (Belastingherziening Wet IB 2001). Meteen valt op dat de
inkomensaandelen aan de top redelijk stabiel zijn. Een eenvoudige regressieanalyse wijst uit dat de inkomensaandelen niet significant zijn veranderd in de
twee onderscheiden deelperioden 1990-1999 en 2001-2012. De top 10% ontvangt nu 27,8% van het totale bruto inkomen. Bij de top 5%, de top 1% en de top 0,1%
zijn de getallen respectievelijk 17,1%; 5,6% en 1,1%.
Opmerkelijk is het evenwijdig verloop van de top 10%, de top 5%, de top 1% en de top 0,1%. Vooral de piek van het jaar 2007 valt op Die piek wordt
veroorzaakt door een eenmalige uitkering van ‘Aanmerkelijk belangwinst’ die vrijwel geheel in het hoogste deciel is geconcentreerd. In 2007 werd het
belastingtarief in box 2 tijdelijk met 3%-punt verlaagd over de eerste 250.000 euro aanmerkelijk belangwinst. Deze tijdelijke verlaging was een
tegemoetkoming aan de directeur-grootaandeelhouder (Dga) voor de teveel betaalde inkomensafhankelijke premie voor de Zorgverzekeringswet in de jaren 2006
en 2007. In 2007 werd ineens 8,7 miljard euro aan 75.000 huishoudens uitgekeerd, hetgeen beduidend hoger was dan in voorafgaande jaren: het gemiddelde
bedrag van de overige jaren 2001–2011 bedroeg slecht 2,8 miljard euro aan gemiddeld 39.000 huishoudens. Deze eenmalige tariefverlaging - om de
belastingheffing naar voren te halen in 2007 - leverde rond de 1 miljard euro extra belastingopbrengsten op.
Figuur 1: Aandelen topinkomens (als percentage van het totale bruto inkomen), 1990-2012
De topinkomensaandelen zijn de laatste decennia dus vrijwel onveranderd. Dit past in het beeld van stabiele verhoudingen van het (gestandaardiseerde)
besteedbaar inkomen van de gehele samenleving. De Ginicoëfficiënt bleef de laatste decennia nagenoeg onveranderd (Caminada et al, 2014a). Dit is een
opmerkelijk resultaat in het licht van hoe op dit moment wordt gedacht over de ontwikkelingen in inkomensongelijkheid in de polder: meer dan eens wordt
gesuggereerd dat de ‘rijken alleen maar rijker’ zijn geworden in de laatste decennia. Ten onrechte. Eerder hebben we laten zien dat de schaarse beschikbare
gegevens ook niet duiden op een toenemende concentratie van vermogens aan de top in Nederland (Caminada et al, 2014b).
Belasting aan de top
Figuur 2 toont de aandelen in de inkomensheffingen die worden opgebracht door de top van de inkomensverdeling. Ook nu valt direct op dat de
belastingaandelen van de top 5%, de top 1% en de top 0,1% stabiel zijn sinds 1990. De top 5%, de top 1% en de top 0,1% dragen in 2012 respectievelijk
20,7%; 6,9% en 1,5% van alle inkomensheffingen af. Een eenvoudige regressieanalyse laat zien dat de aandelen niet significant zijn veranderd in de twee
onderscheiden deelperioden 1990-1999 en 2001-2012. Maar dat geldt niet voor de top 10%. Hun belastingaandeel steeg in beide deelperioden significant met
zo’n 0,12%-punt per jaar; van 30,4% in 1990 naar 31,3% in 1999, en vervolgens van 31,5% in 2001 naar 33,2% in 2012.
Figuur 2: Aandeel inkomensheffingen topinkomens, 1990-2012
Vergelijking met ander onderzoek
Anders dan de World Top Income Database, Salverda (2013a en 2013b) en Lukkezen & Straathof (2013) nemen we geen significante toename waar voor de
aandelen van de top 0,1%, 1%, 5% en 10% van de Nederlandse inkomensverdeling. Hierbij is van belang dat we het effect van de trendbreuk die te maken heeft
met de Wet Inkomstenbelasting 2001 buiten de analyse houden. Die trendbreuk kan nogal (opwaarts) vertekenen. Salverda (ook WTID) corrigeerde de trendbreuk
in 2000 in de geaggregeerde cijfers, maar niet op microniveau. Het is lastig om vast te stellen of het revisie-effect hiermee volledig is verdisconteerd.
Volgens Straathof et al. (2010) heeft de herziening van het belastingstelsel niet geleid tot een onmiddellijke verandering in de top van de
inkomensverdeling.
Lukkezen en Straathof (2013: 119) stellen dat het inkomensaandeel van de top 0,1% in Nederland sinds twee decennia sterk groeit, en onderdeel is van een
wereldwijde trend. Dat strookt niet met onze bevindingen. Een mogelijk verklaring kan zijn dat de trendanalyse van Lukkezen en Straathof zich beperkt tot
een periode met als eindpunt het jaar 2006. In de jaren 2001-2006 stijgt het inkomensaandeel van de top 0,1% weliswaar zeer bescheiden van 1,34% naar
1,48%, maar daarna daalt het topinkomensaandeel weer tot 1,13% in 2012. Deze laatste ontwikkeling hebben Lukkezen en Straathof nog niet kunnen meenemen.
Ook Straathof et al (2010) vinden tussen 2000 en 2006 een bescheiden groei van het inkomensaandeel van de top 0,1%. We vinden dat deze groei niet doorzet
na 2006. Het inkomensaandeel van de top 0,1% blijft tenderen rond de 1,1 á 1,2%.
Conclusie
Het aandeel van topinkomens in het totale bruto inkomen is in Nederland stabiel gebleven in de periode 1990-2012. Dat geldt ook voor het aandeel dat de top
0,1%, 1% en de top 5% afdragen aan inkomensheffingen. Het aandeel van de top 10% in de totale belastingafdracht is significant gestegen, naar 33,2% in
2012. Het beeld dat de rijken steeds rijker worden gaat dus ten aanzien van de Nederlandse inkomensverdeling niet op. Eerder hebben we al laten zien dat
dit ook ten aanzien van de vermogensverdeling niet het geval lijkt te zijn.
Referenties:
Caminada, K., J. Been, K. Goudswaard en M. de Graaf-Zijl (2014a),De ontwikkeling van inkomensongelijkheid en inkomensherverdeling in Nederland 1990-2012, Department of Economics Research Memorandum 2014.02, Leiden University.
Caminada, K., K. Goudswaard, en M. Knoef (2014b),
Vermogen in Nederland gelijker verdeeld sinds eind negentiende eeuw
, Me Judice, 27 juni 2014
Lukkezen, J., en B. Straathof (2013),Topinkomensgroei als macrofenomeen, TPEDigitaal, 7(1): 119-139.
Straathof, S.M., S.P.T. Groot en J.L. Möhlmann (2010),
Hoge bomen in de polder, globalisering en topbeloningen in Nederland
, CPB Document 199
Salverda, W. (2013a),
Inkomen, herverdeling en huishoudvorming 1977–2011: 35 jaar ongelijkheidsgroei in Nederland
, TPEdigitaal 7 (1): 66-94.
Salverda, W. (2013b), Evolution of Dutch top incomes until 2012 and the puzzle of stability. Methodological Note to World Top Incomes Database.