Dialoog begint nu pas
Hoewel staatssecretaris Klijnsma vorige week de Nationale Pensioendialoog officieel heeft afgesloten, lijkt de discussie over de toekomst van ons
pensioenstelsel nu pas echt op gang te komen. Kort achter elkaar hebben drie belangrijke adviesorganen, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De
Nederlandsche Bank (DNB) en de Sociaal-Economische Raad (SER), hun visie op het pensioenstelsel gepresenteerd. De aanpak van deze adviesorganen is
vergelijkbaar. Eerst constateren zij dat het Nederlandse pensioenstelsel een van de beste van de wereld is. Vervolgens stellen zij vast dat – in de woorden
van DNB – ‘fundamentele veranderingen nodig zijn om de houdbaarheid van het pensioenstelsel op lange termijn te waarborgen’. En daarna volgt een reeks
voorstellen die, als zij alle worden gerealiseerd, tot een complete metamorfose van het stelsel zullen leiden. Dat het niet erg logisch is om een van de
beste pensioenstelsels ter wereld grondig te willen veranderen, lijkt alle drie de instanties te ontgaan.
Individualisering
Gemeenschappelijk element in de drie adviezen is dat zij het pensioen vooral zien als een individueel spaararrangement. Mensen leggen jaarlijks een premie
in voor hun pensioen, die door het pensioenfonds wordt belegd om met de opbrengst daarvan na verloop van tijd een pensioen te kunnen financieren. Echter,
er bestaat geen directe band tussen het pensioenvermogen dat mensen hebben opgebouwd en het pensioen dat zij uiteindelijk krijgen uitgekeerd. Deelnemers
aan een pensioenregeling hebben geen individueel spaarpotje, dat aan hen toevalt als zij met pensioen gaan. Daardoor is het niet erg doorzichtig wat er met
je pensioenaanspraken gebeurt als de waarde van de beleggingen onvoldoende is om alle toekomstige pensioentoezeggingen te kunnen garanderen. Betalen de
huidige gepensioneerden de prijs doordat hun pensioen wordt verlaagd, schuiven we de rekening door naar later, met het risico dat de toekomstige
pensioenaanspraken van de jongeren verdampen, of wordt de pijn over alle leeftijdsgroepen uitgesmeerd? AFM, DNB en SER pleiten er vanwege deze
onduidelijkheid elk voor dat de individuele pensioenaanspraken duidelijker worden vastgesteld en dat er een sterkere band komt tussen wat mensen inleggen
en wat zij aan pensioenaanspraken opbouwen.
Weg doorsneesystematiek
Om deze reden willen zij alle drie af van de zogenaamde doorsneesystematiek. Deze houdt in dat in pensioenregelingen jonge en oudere werknemers evenveel
pensioenpremie inleggen (als percentage van hun loon) en daarmee evenveel pensioenrechten opbouwen. Dat klinkt logisch. Tot voor kort was de
doorsneesystematiek dan ook geen belangrijk onderwerp in de discussie over het pensioenstelsel. Als je het pensioen echter beziet vanuit het perspectief
van de individuele spaarder is de doorsneepremie een vorm van, zoals de AFM het noemt, ‘onuitlegbare herverdeling tussen jong en oud’. Ook volgens de SER
vindt er door de doorsneesystematiek ‘ondoorzichtige en soms moeilijk te rechtvaardigen herverdeling plaats tussen groepen deelnemers’. En voor DNB is ‘het
vervangen van de doorsneesystematiek door een actuarieel correcte systematiek’ de eerste en belangrijkste uitdaging voor hervorming van het stelsel.
Afschaffing doorsneesysteem is paardenmiddel
Maar wat is nu eigenlijk het probleem met de doorsneepremie? Daar maken de drie adviezen opmerkelijk weinig woorden aan vuil. Het gaat er vooral om dat
werknemers die op wat oudere leeftijd als zelfstandige gaan werken niet meer profiteren van de subsidie van de jongeren. En volgens de SER is er sprake van
‘ongewenste herverdeling van laag opgeleiden naar hoog opgeleiden’ doordat laag opgeleiden op jongere leeftijd gaan werken en daardoor langer moeten
bijdragen aan de ouderen. Om deze toch niet heel dringende problemen op te vangen, is afschaffing van de doorsneepremie echter wel een paardenmiddel. Elk
van de drie instanties erkent dat het een slordige honderd miljard euro (!) zal kosten om de overgang naar een ‘actuarieel correcte systematiek’ tot stand
te brengen zonder dat één generatie daar eenzijdig de lasten van moet dragen. In dit verband is het overigens opmerkelijk dat geen van de drie het aandurft
om de ‘onuitlegbare’ herverdeling tussen mannen en vrouwen ter discussie te stellen. Immers, vrouwen genieten gemiddeld drie jaar langer van hun pensioen
doordat zij ouder worden en zouden bij een ‘actuarieel correcte systematiek’ dus meer premie moeten betalen dan jongeren. Maar in dit geval is het
blijkbaar niet politiek correct om voor een actuarieel ‘eerlijker’ stelsel te pleiten.
Vernauwde blik
Het echte probleem is echter dat de drie instanties het pensioen als een individuele spaarpot zien. Kenmerkend voor ons pensioenstelsel en precies datgene
waarom het internationaal wordt geroemd, is juist dat het uitgaat van een collectieve spaarpot. Alle werknemers leggen een gelijk percentage van hun loon
in, bouwen daarmee jaarlijks een aanspraak op hun pensioen op en als zij met pensioen gaan wordt uit die collectieve pot – en niet uit hun individuele
potje – hun pensioen gefinancierd. Dat heeft het grote voordeel dat je de risico’s ten aanzien van beleggingsopbrengsten, rentestand en levensduur kunt
spreiden. Bovendien levert het veel minder administratiekosten op dan individuele spaarpotjes – zie de hoge kosten die particuliere verzekeraars in
rekening brengen voor levensverzekeringen. Net zoals er bij de AOW en bij tal van andere collectieve voorzieningen, zoals werkloosheidsuitkeringen en
zorgverzekeringen, geen directe relatie bestaat tussen wat men inlegt en wat men ontvangt, zo bestaat die relatie bij de pensioenen ook niet. Zolang de
deelnemers vertrouwen hebben in degenen die over de besteding van het pensioenvermogen beslissen – de sociale partners en de pensioenfondsbesturen –
functioneert dit systeem uitstekend. Natuurlijk, door de kortingen van de afgelopen jaren heeft het vertrouwen in de pensioenfondsen een knauw gekregen.
Maar het domste wat we kunnen doen is om dat vertrouwen te proberen terug te winnen door die aspecten van het pensioenstelsel die het zijn faam hebben
bezorgd, overboord te zetten.
Te citeren als
Paul de Beer, “Wie neemt het nog op voor ons pensioenstelsel?”,
Me Judice,
30 januari 2015.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Pittgliani2005, Flickr