Wel of geen loonmatiging een achterhaald debat

Wel of geen loonmatiging een achterhaald debat image

Afbeelding ‘Guv'nor’ van Paul (CC BY-NC-SA 2.0)

Verhalen over de zin en onzin van loonmatiging verschijnen aan de lopende band. De economen Gradus en Beetsma vinden dat dit een achterhaald debat is. Het heil moet niet komen van een ingreep van bovenaf of dromen over een nieuw Wassenaars akkoord over lonen. De prioriteit moet liggen bij het streven naar een kleinere overheid en een lagere lastendruk. Daar snakt Nederland naar.

Polderdromen over lonen

Met enige regelmaat wordt er gediscussieerd over loonmatiging. Voor- en tegenstanders kruisen dan de degens. Fransman (2012) stelt dat “Nederland snakt naar loonstijging”, terwijl Leering et al. (2009) stellen dat juist in deze crisis “loonmatiging het verschil kan zijn tussen faillissement en overleven.” Er is inderdaad geen reden om het ontluikende herstel voor de Nederlandse exportsector met hogere lonen in de waagschaal te stellen. Echter als we de geschiedenis beschouwen is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de lonen op korte termijn uit de hand zullen lopen. Onze stelling is dan ook dat wel of geen loonmatiging eigenlijk een achterhaald debat is, mits de overheid maar de randvoorwaarden schept voor een flexibel functionerende arbeidsmarkt (OESO, 2012), en dat Nederland vooral snakt naar een kleinere overheid en lastenverlichting.

Vooral vraag en aanbod op arbeidsmarkt belangrijk

Inderdaad in de jaren tachtig vond loonmatiging plaats. Dit was ook hard nodig. De hoge inflatie en het beleid om de lonen automatisch aan de inflatie aan te passen hadden het concurrerend vermogen van het bedrijfsleven zwaar aangetast. In de geschiedenisboeken krijgt daarbij het akkoord van Wassenaar haast een mythisch karakter. In deze centrale aanbevelingen kwamen de werkgevers- en werknemersorganisaties overeen de lonen te matigen. De rest van het succesverhaal is bekend. Nederland herstelde krachtig en in het buitenland werd het poldermodel een van de belangrijkste exportproducten.

Toch zouden wij een forse nuancering hierbij willen plaatsen. De vraag- en aanbodfactoren op de arbeidsmarkt zijn van groter belang geweest dan de papieren afspraken in de Stichting van de Arbeid. De loonmatiging, die de krachtige werkgelegenheidsgroei in de jaren tachtig en negentig mogelijk maakte, kwam tot stand onder invloed van de extreem hoge werkloosheid. Een sterke toename van het arbeidsaanbod droeg eveneens aan de gematigde loonvorming bij.

Dit bleek ook eind jaren tachtig, toen de economische situatie veel gunstiger was en de loonvoet van bedrijven alweer met bijna 5% opliep. Overigens werd in de Stichting van de Arbeid nog steeds de retoriek van beheerste loonontwikkeling gebezigd, maar oproepen van sociale partners werden in een wereld waar loononderhandelingen steeds decentraler werden steeds minder belangrijk. Er was wederom een dip in de loonstijging begin jaren negentig, maar die hing in belangrijke mate samen met de verminderde economische vooruitzichten op dat moment en de implicaties daarvan voor de arbeidsmarkt. Zweden en het VK werden geteisterd door een financiële crisis, de Europese Unie had met economische stagnatie en wisselkoerscrises te maken, terwijl op dat moment Duitsland de zieke man van Europa was.

De geschiedenis herhaalde zich. De economie herstelde zich en eind jaren negentig waren er weer groeicijfers van ruim 4%. Ook de loonvoet steeg weer met 5%. Deze ontwikkelingen werden gevolgd door de dotcomcrisis in het begin van deze eeuw, een economische opleving en vervolgens de recente financiële crisis. De arbeidsmarktkrapte aan de vooravond van de crisis zorgde toen nog voor een snelle loonstijging, waarna de loonontwikkeling fors vertraagde. In veel gevallen zijn reële lonen al enige tijd aan het dalen. Onze constatering is dan ook dat de private loonontwikkeling vooral wordt bepaald door de economische vooruitzichten en factoren van vraag- en aanbod op de arbeidsmarkt, en, in tegenstelling tot wat door menigeen gedacht wordt, niet zozeer door oproepen van werkgeversvoorzitter Wientjes.

Hogere loonstijging in Duitsland door betere economische situatie

Boeiend is de stelling dat in Duitsland, voor velen het economisch lichtpunt van Europa, sinds enkele jaren de koers van loonstijging wordt gevaren. Onze stelling is dat dit eenvoudigweg samenhangt met de veel beter economische situatie in Duitsland. Het verschil in groeicijfers spreekt boekdelen. In een recente Commissieraming groeit de Duitse economie in 2012 bijna 2%-punt harder dan de Nederlandse. Als gevolg daarvan zien de Nederlanders hun werkloosheid tussen 2011 en 2014 met bijna 3%-punt oplopen, terwijl de Duitsers hun werkloosheid met 0,5% punt zien dalen.

Verband met de lasten

Interessant is ook de relatie tussen de lastendruk op het arbeidsinkomen en de loonontwikkeling. Volgens de CPB-modellen zal lastenverlichting de loonontwikkeling temperen en lastenverzwaring (gedeeltelijk) gecompenseerd worden door hogere lonen. Ook deze redenering wordt in ieder geval door de ontwikkelingen sinds het begin van deze eeuw gelogenstraft. Zo werd in 2001 op de top van de conjunctuur voor vijf miljard aan lastenverlichting in de economie gepompt. De verwachting was dat daardoor de lonen gematigd zouden worden. Volgens het CPB zou de contractloonstijging van 2000 op 2001 met 0,5% punt dalen (zie CEP (2000)). De werkelijkheid is dat deze met met 1 procentpunt omhoog ging. Ook de recente lastenverzwaring vertaalt zich niet in hogere lonen en de funeste uitwerking op de koopkracht is bekend.

De wet van Baumol

De overheid mag dan weinig te zeggen hebben over de private loonontwikkeling maar dit geldt uiteraard niet voor de loonontwikkeling in de publieke sector. Daar doet zich iets ingewikkelds voor wat in de literatuur de 'wet van Baumol' genoemd wordt. Kort gezegd komt deze “wet” erop neer, dat wanneer de lonen in de collectieve sector in de pas lopen met de lonen in de marktsector, het aandeel van de collectieve uitgaven in het bbp zal stijgen. De oorzaak zit in de sneller groeiende productiviteit in de marktsector. Een stijging van de collectievenuitgavenquote blijft in dit geval slechts achterwege indien de toename van de werkgelegenheid in de collectieve sector in voldoende mate achterblijft bij de werkgelegenheidsgroei in de marktsector, of als de arbeidsproductiviteit in de collectieve sector omhoog zal gaan, bijvoorbeeld doordat verspilling wordt tegengegaan.

Kernprobleem: te grote overheid

Dit brengt ons bij een van de grootste problemen van de Nederlandse economie: de grote overheid. Figuur 1 waarin de collectieve uitgavenquotes van Nederland, Duitsland en het Europees gemiddelde worden getoond, laat dit zien.

Figuur 1: Vergelijking collectieve uitgavenquote Nederland (% van BBP), Duitsland en EU

Figuur 1: Vergelijking collectieve uitgavenquote Nederland, Duitsland en EU
Bron: EU (2013)
Noot: Dit zijn de laatste beschikbare internationaal vergelijkingscijfers en deze kunnen (marginaal) afwijken van de recente MEV raming.

Er valt onmiskenbaar een aantal zaken op. Zo kan geconstateerd worden dat ten tijde van de financiële crisis de omvang van de overheid in Nederland sterk is gestegen. We zien weliswaar stijgingen voor Duitsland en Europa gemiddeld, maar deze zijn kleiner. Het verschil met Duitsland was er al voor de crisis, maar is de laatste jaren groter geworden. Ook was voor de crisis de Nederlandse collectieve uitgavenquote lager dan het gemiddelde in de EU, maar hij is nu hoger, terwijl het verschil verder oploopt.

Figuur 2: Uitgebreide vergelijking collectieve uitgavenquoten (% BBP), met Zuid-Europa

Figuur 2: Met toegevoegd collectieve uitgavenquote Zuid-Europa
Bron: EU (2013)

Als we de Zuid-Europese eurolanden aan deze figuur toevoegen, dan vallen nog andere zaken op. Nederland heeft op dit moment nog maar één land boven zich te dulden met een nog grotere overheid, namelijk Frankrijk. Voor de crisis waren dit nog vier landen (of groepen landen). Voorts slagen landen als Spanje, Portugal en zelfs Griekenland er wel in om de trend van alsmaar stijgende overheidsuitgaven om te buigen naar een dalende lijn. Het kan geen toeval zijn dat recente economische berichten uit die landen wat positiever zijn. Overigens willen we daarmee geen causaliteit suggereren, want uiteraard zijn structurele hervormingen ook belangrijk om het groei-vermogen van een land te herstellen (zie ook Beetsma en Gradus (2013)).

Grote collectieve sector zit in de weg

Het is helder dat een grote collectieve sector met hoge verstorende belastingen op met name arbeid de Nederlandse economie en haar herstel in de weg zit. Het enige mogelijke pad naar een langdurig herstel met voldoende internationaal concurrentievermogen is dan ook een forse krimp van de collectieve sector. Deze moet zo snel mogelijk worden ingezet. Dat betekent een gelijktijdige verlaging van de overheidsuitgaven en de belastingen. Er is aanzienlijk empirisch bewijs dat deze combinatie van beleid bevorderlijk is voor economisch herstel op de middellange termijn. Voor de lange termijn is het zelfs onvermijdelijk. Daarbij zullen de vermindering van overdrachten en salarisuitgaven door de overheid centraal moeten staan, ook omdat deze het gros van de uitgaven vormt. Overigens is het wel boeiend om te constateren dat in Duitsland tijdens de financiële crisis in 2008/2009 (tijdelijke) productieve uitgaven zoals infrastructuur en R&D-faciliteiten werden verhoogd, terwijl Nederland vooral de nadruk legde op overdrachtsuitgaven (zie Funk (2013)).

Nederland snakt naar lastenverlichting en een kleinere overheid

Dit brengt ons bij de gevolgtrekking dat bevriezing van de overheidsuitgaven zeker de komende jaren onontkoombaar is. Zonder een dergelijk automatisme zullen we – ook vanwege de wet van Baumol - doorgaan op de huidige heilloze weg van alsmaar stijgende overheidsuitgaven en belastingen, terwijl we juist die spiraal moeten doorbreken en de lasten moeten verlagen. Betekent dit dan ook dat de lonen in de collectieve sector de komende jaren bevroren zullen worden? Dit is niet vanzelfsprekend. De collectievenuitgavenquote kan ook verlaagd worden doordat volumegroei in de collectieve sector achterblijft. Dit kan door activiteiten buiten de collectieve sector te beleggen, de bureaucratie te verminderen of de efficiency binnen de collectieve sector te vergroten. Kern is dat het beslag van de overheid op de economie wordt verkleind en dat er weer ruimte wordt gegeven aan particulier ondernemerschap. Onze stelling is dus dat vooral de overheid de broekriem moet aantrekken en dat dit de laatste jaren onvoldoende is gebeurd.

* Dit artikel is gebaseerd op een lezing die de eerste auteur gaf in een debat over loonmatiging voor D66-jongeren op 16 september jl.

Referenties

CPB (2000).Centraal Economisch Plan (2000). Den Haag.

EU (2013). Statistical Annex European Economic Forecast – Spring 2013.

Fransman, Robert (2012), “Nederland snakt naar loonstijging”, Mejudice, 22 november 2012.

Funk, Lothar (2013), “Sweeping structural reforms can work” in Vít Novotný (ed.), From Reform to Growth: Managing the Economic Crisis in Europe, Eburon Academic Publishers, blz. 201-223.

Gradus, Raymond en Roel Beetsma (2013), “The Netherlands: in need of further reforms” in Vít Novotný (ed.), From Reform to Growth: Managing the Economic Crisis in Europe, Eburon Academic Publishers, blz. 295-312.

Leering, Raoul, Jacco van Maldegem en Bart Visser, “Loonmatiging kan verschil zijn tussen faillissement en overleven”, Me Judice, 3 juli 2009.

OESO (2012), “Economic Survey of the Netherlands 2012, Parijs.

Te citeren als

Raymond Gradus, Roel Beetsma, “Wel of geen loonmatiging een achterhaald debat”, Me Judice, 16 september 2013.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding ‘Guv'nor’ van Paul (CC BY-NC-SA 2.0)

Ontvang updates via e-mail