De rol van de kroonleden in het AOW-overleg in de SER
Nu de stofwolken van het ontplofte AOW-overleg weer zijn gaan liggen, kunnen we zien wat de drie groepen (vakbonden, werkgevers en kroonleden) aan het voorkomen van een mislukking hebben bijgedragen. Wat de werkgevers en werknemers hebben gedaan weten we, maar de rol van de kroonleden in het SER-overleg is onderbelicht gebleven. De kroonleden in de SER zijn door de regering benoemde onafhankelijke deskundigen die het algemeen belang vertegenwoordigen. Zij hoeven aan de regering geen verantwoording af te leggen en van hen hadden we dus een serieus alternatief mogen verwachten voor de weinig populaire en weinig doordachte regeringsvoorstellen over de AOW-leeftijd. Helaas is daar weinig van gebleken. In een ingezonden brief in De Volkskrant van 2 oktober gaan zeven kroonleden zelfs de AOW-notitie van Donner uit dit voorjaar nog eens nakauwen. Een notitie die vol zat met niet onderbouwde suggesties en tendentieuze beweringen over de ontwikkeling van de AOW en de arbeidsparticipatie van ouderen.
De AOW-notitie van Donner revisited
De eerste suggestie die de kroonleden overnemen van Donner is dat de verzorgingsstaat onbetaalbaar dreigt te worden door de vergrijzing. Het wordt wel eens vergeten dat we al een behoorlijke vergrijzing achter de rug hebben de afgelopen dertig jaar. In 1980 waren er ongeveer een miljoen gepensioneerden, nu zijn dat er twee miljoen. Over dertig jaar zijn dat er vier miljoen. Is er een financiële ramp gebeurd doordat het aantal gepensioneerden nu twee keer zo hoog is als in 1980? Integendeel, zo ongeveer het enige instituut dat zonder kleerscheuren door de financiële crisis is gekomen, is de AOW. Dankzij de AOW hoeven gepensioneerden geen al te grote klappen te vrezen in hun totale inkomen. Desondanks besteden we met zijn allen naar verhouding niet meer aan de AOW dan dertig jaar geleden, zelfs minder. Waarom zouden we dan, zoals Donner niet ophoudt te suggereren en met hem de kroonleden, over dertig jaar wel twee keer zo veel besteden aan de AOW dan nu? Gaat Donner de uitkeringssystematiek soms veranderen? Waarom zegt hij er dat dan niet bij?
Een tweede suggestie die de kroonleden van Donner overnemen, is dat verhoging van de AOW-leeftijd tot een hogere arbeidsparticipatie van ouderen zal leiden. Bekend is dat veel oudere werknemers momenteel langer willen werken dan voorheen, onder meer door het wegvallen van ‘vertrekpremies’ als vut en prepensioen. Het is echter ook duidelijk dat bij de pensioneringsbeslissing van oudere werknemers de werkgevers een cruciale rol spelen en werkgevers vinden ouderen duur en niet productief. Als werkgevers hun oudere werknemers nog twee jaar langer in dienst moeten houden door de hogere AOW-leeftijd, worden oudere werknemers nog minder aantrekkelijk om in dienst te nemen of te houden.
Wat de kroonleden niet wisten te verzinnen: een basisinkomen voor ouderen
Als je de arbeidsparticipatie van ouderen wilt verhogen, moet je er dus voor zorgen dat ouderen goedkopere werkkrachten worden voor werkgevers. De verhoging van de AOW-leeftijd is daarbij contraproductief. Ook een geleidelijke verhoging, zoals de kroonleden en de regering willen, helpt niet: als ouderen geleidelijk duurder worden, blijven ze nog steeds duurder. Voor de kroonleden van de SER heb ik daarom een alternatief bedacht, waarbij de arbeidsparticipatie van ouderen wel wordt vergroot. We schaffen de AOW en dus ook de AOW-leeftijd af! Vervolgens voeren we de BIO in: een basisinkomen voor ouderen. Vanaf 63 jaar krijgen ouderen voortaan een BIO. Laten we zeggen dat de BIO met 63 jaar de helft van het huidige AOW-bedrag voor alleenstaanden is. Daarna stijgt met de leeftijd van de ontvanger de BIO voor ouderen. Diegenen die niet zo geloven in de onbetaalbaarheid van de welvaartsstaat zetten de BIO bij voorkeur gelijk aan honderd procent AOW als de ontvanger 65 jaar wordt, maar de ongeruste SER-kroonleden zouden de uitkering bij een hogere leeftijd, bijvoorbeeld 70 jaar, gelijk aan honderd procent (voormalige) AOW zetten. Dit basisinkomen is, het woord zegt het al, de basis: ouderen mogen het aanvullen, bijvoorbeeld door te werken. Dankzij de BIO staan werkgevers de ouderen nu met open armen op te wachten: ze weten immers dat ouderen een BIO hebben en dus minder loon hoeven te ontvangen dan voorheen. Het zou zelfs mogelijk moeten worden dat werkgevers minder dan het minimumloon betalen aan werknemers die ouder zijn dan 62 jaar. Dankzij de BIO kunnen de oudere werknemers dan toch ver boven het minimum uitkomen. Er is ook niet meer een duidelijke leeftijd te bepalen waarop de oudere werknemer het bedrijf zou moeten verlaten. Naarmate de werknemer ouder wordt, wordt hij voor de werkgever immers steeds goedkoper door het stijgende basisinkomen en dus is er minder een dwingende reden om op een gegeven moment een streep onder het dienstverband met de oudere werknemer te zetten. Het automatische leeftijdsontslag is daarmee ook uit ons arbeidsbestel verdwenen.
Men kan natuurlijk altijd besluiten om met 63 jaar te stoppen en de BIO aan te vullen bijvoorbeeld met een pensioeninkomen. Dat gebeurt nu ook vaak, alleen met een BIO zijn het niet meer de werkgevers die op vroegpensioen aansturen. De oudere werknemer is immers een winstgevende productiefactor geworden. Er zullen dus minder mensen rond hun 63e stoppen met werken dan in de huidige situatie. De pensioenleeftijd kan overigens gewoon op 65 blijven en als mensen dus eerder met pensioen willen met de BIO als basis, wordt het pensioeninkomen lager. Pensioenfondsen worden dus niet negatief door het BIO beïnvloed.
Het enige probleem dat nog resteert, zijn de mensen die geen aanvulling hebben op hun BIO, maar ook niet in staat zijn op hun 63e door te werken. Zij kunnen in aanmerking komen voor een aanvulling op het BIO (ABIO). De ABIO wordt uitgevoerd door de sociale dienst van de gemeente, die daar een budget voor krijgt van het rijk, en de ABIO wordt dan ook uitgekeerd onder dezelfde condities als de bijstand. Het zou echter mogelijk moeten zijn om vrijwilligerswerk als alternatief voor het zoeken naar werk te laten gelden. De sociale dienst kan ook zonder verdere voorwaarden een ABIO toekennen.
In de BIO hadden werkgevers en werknemers elkaar kunnen vinden
Kortom, dankzij de BIO worden oudere werknemers opeens goedkope en daardoor veel gevraagde arbeidskrachten. Grote kans dat ouderen daardoor zelfs tot na hun 65e door willen werken. Kassa ook voor de overheid die dankzij de toename van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers extra belastinginkomsten ziet binnenstromen. Zelfs als de BIO op 65-jarige leeftijd alweer gelijk wordt aan honderd procent AOW-uitkering, zou de extra belastingopbrengst de extra BIO-uitgaven wel eens kunnen overtreffen. De BIO is dus een heel wat betere investering dan het domweg verhogen van de AOW-leeftijd.
Als kroonleden zich onafhankelijk hadden getoond en niet aan de hand van de minister waren blijven lopen, hadden ze met een dergelijk voorstel de werkgevers en werknemers dichter bij elkaar kunnen brengen. Een gemiste kans.
* Een verkorte versie van dit artikel is eerder verschenen op de opiniepagina van De Volkskrant van 7 oktober 2009.
Te citeren als
Harrie Verbon, “Vervang de AOW door een basisinkomen voor ouderen”,
Me Judice,
12 oktober 2009.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding