Kwaliteit wetenschappelijk onderzoek
Het wetenschappelijk onderzoek in Nederland is van topkwaliteit. Afgaande op citatiescores, rapporteert de AWT dat Nederland in 45 van 251
natuurwetenschappelijke sub-disciplines tot de mondiale top behoort (p. 21). En kijken we naar alle 30 hoofddisciplines, dan zien we dat Nederland slechts
op 1 van de 30 disciplines minder presteert dan het wereldgemiddelde, en in vele disciplines ver boven het gemiddelde scoort (p. 23).
De sleutel tot het succes zijn de Nederlandse universiteiten, zo stelt de AWT. Dit beeld komt overeen met de universitaire rankings. De meest
recente ranking van 750 universiteiten wereldwijd door het CWTS laat zien dat dat 8 van de 13
Nederlandse universiteiten in de mondiale top-100 staan (op basis van citaties zoals gemeten met de “MNCS-indicator”). En op Europees niveau staan er maar
liefst 11 in de Europese top-50.
De wetenschappelijke excellentie van Nederlandse universiteiten gaat samen met een nauwe samenwerking met bedrijven, vooral bij de meer toegepaste
universiteiten. Zo laat het CWTS zien dat het percentage van gezamelijke publicaties tussen universiteiten en bedrijven relatief hoog is ten opzichte van
de rest van de wereld (TU Eindhoven op 1, TU Delft op 4, Wageningen UR op 31 en Universiteit Twente op 43). Dus, het universitaire onderzoek voldoet
ruimschoots aan de wensen van de politiek: het onderzoek is excellent én het draagt bij aan de kenniseconomie.
De landschapsarchitecten van de AWT
De AWT onderschrijft ten volle de uitmuntende prestaties van Nederland (p. 5): “Het Nederlandse wetenschapslandschap is een hoogvlakte met pieken.” De raad
stelt ook dat de pieken enkel kunnen bestaan bij de gratie van de hoogvlakte omdat topgebieden hun kracht ontlenen aan aanpalende wetenschapsgebieden. Ook
stelt de AWT dat de pieken juist ontstaan zijn omdat Nederlandse universiteiten autonoom opereren in een zelforganiserend wetenschapssysteem (p. 10). In
deze rol zorgen universiteiten ervoor dat er pieken zijn en tegelijk dat de omringende hoogvlakte in stand wordt gehouden. Niets meer aan doen, zou je
zeggen (“If it ain’t broken, don’t fix it.”).
Het verrassende is dan ook dat de portee van het AWT-advies luidt dat universiteiten minder autonoom moeten worden. In plaats daarvan moeten “stevige
keuzes” gemaakt worden. De enige motivatie voor deze oproep is de toegenomen internationale concurrentie van Aziatische landen (p. 11). Hierbij wordt
gesuggereerd – zonder onderbouwing – dat Aziatische landen minder open zouden zijn, en dat wederkerigheid in de relaties tussen het Westen en Azië minder
vanzelfsprekend zou zijn dan in de relaties tussen Westerse landen onderling. Ook de suggestie dat de Nederlandse universiteiten nu “vergaand autonoom”
zijn, is betwistbaar. Zo worden inhoudelijke agenda’s al vaak politiek geformuleerd zoals in het Horizon-2020 programma van de Europese Commissie en de
thematische NWO-programma’s, onder andere als gevolg van het topsectorenbeleid. Daarnaast is het loopbaanbeleid verschoven van de universiteiten naar NWO
en ERC, aangezien zonder een persoonlijk NWO- of ERC-beurs de kans op carrière binnen de universiteit inmiddels steeds kleiner wordt.
De summiere – en ietwat suggestieve – probleemanalyse is volgens AWT reden om in de nabije toekomst:
- de tweede geldstroom veel meer in te zetten op wetenschappelijke zwaartepunten die maatschappelijk of wetenschappelijk gemotiveerd kunnen zijn, en
- de eerste geldstroom te verdelen op basis van bewezen prestaties uit het verleden om zo pieken te versterken.
Tweede geldstroom
Wat betreft de tweede geldstroom loopt AWT in de pas met de lopende discussie over maatschappelijke uitdagingen als beleidsuitgangspunt. Zo heeft de WRR
(2013) gepleit om het topsectorenbeleid om te buigen naar een innovatiebeleid gericht op maatschappelijke uitdagingen (zoals klimaatverandering,
gezondheid, en vergrijzing). Nederland zou hiermee in de pas gaan lopen met landen als Zweden en Duitsland, en ook met het Europese wetenschaps- en
technologiebeleid. In het verlengde hiervan vindt het interdepartementaal overleg over wetenschappelijk onderzoek ook dat de universiteiten zich meer
moeten inzetten voor maatschappelijke uitdagingen (Ministerie van OCW 2014). Zelfs het bedrijfsleven lijkt zich achter deze maatschappelijke ambitie te
hebben geschaard, getuige de brief
die 11 bedrijven onlangs stuurden naar het kabinet. Ook de universiteiten zelf hebben focusgebieden geformuleerd, die doorgaans nauw aansluiten bij
maatschappelijke problemen en fundamentele beleidsopgaven (zoals klimaat, energie, gezondheid, jeugd, mobiliteit, voedsel, etc.).
Naast maatschappelijke uitdagingen, wil de AWT ook inzetten op “wetenschappelijke zwaartepunten”, die geformuleerd zouden moeten onder regie van het
ministerie van OCW. Hiertoe dient NWO ook te worden omgevormd van een disciplinair georiënteerde organisatie naar een thematisch georiënteerde organisatie
(p. 43). Dat er met zwaartepunten ook vanzelf kennisgebieden zullen verdwijnen – de zogenaamde “witte vlekken” – ziet de AWT als onvermijdelijk. Mijn
eerste vraag hierbij is of het nog wel nodig is om een focus aan te geven nu Europa en universiteiten de maatschappelijke thema’s hebben omarmd. Uit de
maatschappelijke uitdagingen volgen vanzelf fundamenteel wetenschappelijke zwaartepunten. Belangrijker nog, is de vraag op basis waarvan OCW keuzes wil
gaan maken voor wetenschappelijke zwaartepunten. Immers, de pieken die er al zijn, hoeven niet meer als zwaartepunt te worden benoemd. Deze kunnen zichzelf
bedruipen in het bestaand funding systeem, waar past performance de kans op subsidie sowieso al verhoogt. Nieuwe pieken zijn nu juist
fundamenteel onvoorspelbaar. En door deze vooraf te willen benoemen, voegt men een besluitvormingsniveau toe aan een reeds complex apparaat, en zet men de
deur open voor allerhande lobbyactiviteiten.
Eerste geldstroom
Radicaler is het advies van de AWT om de verdeling van eerste geldstroom onder de universiteiten afhankelijk te maken van bewezen prestaties uit het
verleden. Naast de ex ante evaluatie van tweede geldstroomvoorstellen zou een ex post evaluatiesystematiek moeten worden toegevoegd. De
redenering die men volgt is dat in het huidige systeem universiteiten niet concurreren om eerste geldstroommiddelen. Meer concurrentie betekent volgens de
AWT betere wetenschap, en een grotere kans op het ontstaan van nieuwe pieken. Deze redenering gaat op drie manieren mank.
Ten eerste is er al heel veel concurrentie, weliswaar niet om de eerste geldstroom, maar wel binnen de eerste geldstroom. Zo concurreren
alle jonge onderzoekers om een vaste baan. De eisen aan de felbegeerde tenure worden steeds hoger en leiden tot stevige concurrentie tussen jonge
mensen, opdat de beste talenten boven komen drijven. Daarnaast concurreren gevestigde onderzoekers om publicaties in de beste tijdschriften. Immers, het
zijn vooral de artikelen in toptijdschriften die leiden tot een hoogleraarschap, een persoonlijke beurs of minder onderwijsverplichtingen. En, last but not least, al die duizenden voorstellen voor de tweede (en derde!) geldstroom moeten worden geschreven en beoordeeld in tijd die door de
eerste geldstroom wordt gefinancierd.
Een tweede vraag die het AWT advies oproept, is een vraag naar causaliteit. Leidt allocatie op basis van past performance in de eerste geldstroom
wel tot een topkwaliteit c.q. nieuwe pieken? Dat is twijfelachtig. Immers, om leidend te blijven in de wetenschap, gaat het erom te pionieren in nieuwe
onderzoeksgebieden. Een systeem moet het dus mogelijk maken om telkens weer nieuwe pieken te generen. Een ex post evaluatiesysteem is feitelijk
conservatief omdat het op publicaties is gebaseerd die de reflectie zijn van onderzoek van 3-5 jaar oud. Daarnaast leidt zo’n nieuwe systematiek tot “witte
vlekken” die Nederland nu niet kent. Nieuwe pieken ontstaan op het raakvlak van verschillende disciplines in de spreekwoordelijke hoogvlakte. Om die reden
is het onwenselijk dat we “witte vlekken” laten ontstaan. En, het verdwijnen van expertise, in welk gebied dan ook, verlaagt de kans op het ontstaan van
nieuwe pieken, omdat nieuwe gebieden juist ontstaan op het snijvlak van meerdere bestaande gebieden. Innovatie en vernieuwing komen voort uit nieuwe
onverwachte combinaties (Fleming 2001; Frenken 2011). Meer pieken betekent minder variëteit, en daarmee ook minder kans op toekomstige wetenschappelijke
doorbraken.
Tenslotte dient opgemerkt te worden dat er natuurlijk al een ex post evaluatiesystematiek bestaat. Immers, elke onderzoeksgroep wordt nu ook al
periodiek onderworpen aan een visitatie. De uitkomsten zijn vaak de belangrijkste input voor beleidswijzigingen en leerstoelplannen van een universiteit.
Dus, de huidige evaluatiesystematiek heeft wel degelijk gevolgen voor de allocatie van de eerste geldstroom, zij het op een manier dat de universiteiten
hierin de regie behouden. Het advies maakt nergens duidelijk waarom het huidige systeem van visitatie niet meer zou voldoen.
Voorstel
Elk nieuw op te tuigen evaluatiesysteem brengt enorme uitvoeringskosten met zich mee. Ook introduceert een nieuw systeem extra financiële prikkels die
aanzetten tot meer strategisch gedrag, terwijl de communis opinio inmiddels luidt dat het wetenschapssysteem minder “prikkels en
afrekenmechanismen” zou moeten kennen (p. 11, zie ook Science in Transition 2013). Wanneer de eerste geldstroom direct afhankelijk wordt gemaakt
van bewezen prestaties, zullen universiteiten er alles aan doen om de beste wetenschappers aan zich te binden en te behouden, zoals het toekennen van onderwijsvrijstellingen,
toelagen en andere privileges; en zullen jonge medewerkers steeds afhankelijker worden van enkele senioren, waardoor hun academische zelfstandigheid en
creatieve ruimte beknot worden.
De AWT heeft zeker een punt dat de huidige allocatiesystematiek van de eerste geldstroom te wensen overlaat. Een relatief groot deel wordt verdeeld op
basis van een wirwar van historische afspraken. Daarnaast zijn de promotiepremies, ter bekostiging van begeleiding en overhead van promovendi, vrij hoog.
Dit gaat mogelijk ten koste van de kwaliteit vanwege die financiële prikkel die hiervan uit zou kunnen gaan (hoewel het bewijs voor deze stelling mij
onbekend is). Een simpele oplossing zou zijn om de eerste geldstroom meer in de pas te laten lopen met het aantal studenten – iets wat nu nauwelijks het
geval is – en dan bij voorkeur op basis van studiepunten in plaats van diploma’s. Het precieze bedrag kan ietwat verschillen per opleiding omdat de
onderzoekskosten verschillen per wetenschappelijke discipline of inter/discipline. De tweede geldstroom blijft dan het kanaal voor de overheid om meer
beleidsmatig te sturen.
Door aantallen studenten als kern te nemen in de onderzoeksfinanciering uit eerste geldstroom, zullen universiteiten meer gaan concurreren op basis van
onderwijskwaliteit. En, niet onbelangrijk, een dergelijk bekostigingssysteem heeft als bijkomend voordeel dat de financiële koppeling van onderwijs en
onderzoek, ook de inhoudelijke en personele koppeling van onderwijs en onderzoek in ere hersteld kan worden. Het universitaire onderwijs krijgt hiermee de
extra impuls die het verdient.
* Een verkorte versie van dit artikel verscheen in Het Financieele Dagblad van 2 juni 2014.
Referenties
AWT (2014) Boven het Maaiveld. Focus op Wetenschappelijke Zwaartepunten, Advies No. 86,
Fleming
, L. (2001) Recombinant uncertainty in technological search. Management Science 47(1): 117–132.
Frenken, K. (2011) Kenniseconomie in evolutionair perspectief. TPEdigitaal, 5(1), 97–108,
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014) IBO Wetenschappelijk onderzoek, Den Haag,
Science in Transition
(2013) Waarom de wetenschap niet werkt zoals het moet, en wat daar aan te doen is, versie 2, paper.
WRR (2013) Naar een Lerende Economie. Investeren in het Verdienvermogen van Nederland. WRR-rapport 90, Den Haag.
Te citeren als
Koen Frenken, “Universitaire autonomie werkt het beste”,
Me Judice,
17 juni 2014.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Bron: Carolien Coenen, Flickr