Wenselijkheid van grotere keuzevrijheid
Veel onderzoek is er op gericht om erachter te komen in hoeverre deelnemers grotere keuzevrijheid op prijs stellen. Uit een recent onderzoek door Van Dalen
en Henkens (2015, 2016) komt naar voren dat deelnemers tweeslachtig zijn ten aanzien van pensioenkeuzes. Bij de vraag of deelnemers keuzes willen zegt de
meerderheid ‘ja’. Echter als de deelnemers gevraagd worden of ze willen dat pensioen automatisch voor hen geregeld wordt, dan zegt eveneens een meerderheid
‘ja’. Men lijkt keuzevrijheid op prijs te stellen, maar eigenlijk niet te willen kiezen.
APG heeft neuromarketing-onderzoek (hersenscans) ingezet om op een andere manier een antwoord te krijgen op de vraag of meer keuzevrijheid in pensioenen
gewenst is. Gedragsmarketingwetenschap laat zien dat emoties en intuïtieve reacties van deelnemers een bepalende invloed hebben op iemands keuzes, gedrag
en wensen. Met neuromarketing-onderzoek is het mogelijk om de intuïtieve automatische emoties te meten, die deelnemers hebben wanneer zij met een
tekst/beeld/keuze worden geconfronteerd.
Het neuromarketing-onderzoek bevestigt dat deelnemers tweeslachtig zijn ten aanzien van keuzevrijheid in pensioenen (Vonken, 2016, vergelijk ook Ponds et al. 2016). Op het moment dat gekozen moet worden geeft de deelnemer de voorkeur aan automatische invulling van pensioen door professionals boven het zelf maken
van een keuze. Achteraf waardeert men echter de uitkomst van de zelfgemaakte keuze meer dan die van de opgelegde invulling. Uiteindelijk lijkt het toevoegen van keuzemogelijkheden te kunnen bijdragen aan het vergroten van de waardering voor collectief pensioen, maar
dan moeten deelnemers wel keuzes willen én kunnen maken. De vraag ligt daarom voor in hoeverre pensioenprofessionals individuen kunnen ondersteunen bij het
maken van pensioenkeuzes.
Ondersteuning
We hebben de mogelijke manieren van ondersteuning in het keuzeproces onderzocht via een aantal experimenten, geïnspireerd door de gedragseconomische
literatuur. In een tweetal experimenten zijn actieve deelnemers van pensioenfonds ABP gevraagd naar hun voorkeur wat betreft de wijze van uitbetaling van
het opgebouwde pensioen. De vragenlijsten zijn uitgezet in de zomer en het najaar van 2015. In totaal zijn 15000 deelnemers benaderd waarvan ruim 5000
deelnemers de vragenlijst volledig hebben ingevuld. Hierin hebben we op uiteenlopende manieren aan verschillende groepen respondenten een identieke
keuzemogelijkheid voorgelegd. De hypothetische mogelijkheid stond centraal om op pensioendatum een deel van het opgebouwde kapitaal als bedrag ineens
(“partiële lumpsum”) op te nemen. De deelnemers kregen de keuze uit vijf opties. De eerste optie is de bestaande situatie: op pensioendatum wordt geen
eenmalig bedrag ontvangen en het opgebouwde pensioen wordt geheel als maandelijkse uitkeringen uitbetaald zolang men leeft. De geschetste situatie is
gepersonaliseerd, de pensioenbedragen stemmen overeen met de pensioenprojectie uit het jaarlijks uniform pensioenoverzicht (UPO), gebaseerd op de reeds
verworven aanspraken en de nog op te bouwen aanspraken bij voortzetting van de baan en gelijkblijvende beloning. De andere vier opties houden in dat
respectievelijk 5%, 10%, 15% en 20% (maximum) van het opgebouwde pensioen op pensioendatum als bedrag ineens ter beschikking wordt gesteld en dat de
maandelijkse uitkering naar rato verlaagd wordt. De volgende vraag werd bijvoorbeeld voorgelegd aan een van de deelnemers:
“Hoeveel wilt u ontvangen als eenmalige uitkering wanneer u met pensioen gaat? U kunt kiezen uit de volgende vijf mogelijkheden waarbij u meteen ziet wat
het effect is op uw jaarlijkse bruto pensioen.”
- Eenmalig bedrag = 0 euro en de jaarlijkse uitkering = 24.000 euro
- Eenmalig bedrag = 17.100 euro en de jaarlijkse uitkering = 22.800 euro
- Eenmalig bedrag = 34.200 euro en de jaarlijkse uitkering = 21.600 euro
- Eenmalig bedrag = 51.200 euro en de jaarlijkse uitkering = 20.400 euro
- Eenmalig bedrag = 68.300 euro en de jaarlijkse uitkering = 19.200 euro
Met andere woorden de respondenten krijgen te zien (1) 0% van het opgebouwde kapitaal als bedrag ineens; (2) 5%; (3) 10%; (4) 15%; en (5) 20%. Bij dit
onderzoek hebben we inzichten uit de gedragseconomie gebruikt om te testen in hoeverre deelnemers actief ondersteund kunnen worden bij de keuze voor de
mate van partiële lumpsum. We hebben drie vormen van actieve ondersteuning door de pensioenprofessie geëvalueerd en deze vergeleken met de keuzen zonder
enige ondersteuning (neutrale frame).[1]
De eerste vorm van ondersteuning is het gebruik van voorkeur-opties (“defaults”). Hierbij is in het keuzemenu één van de vijf opties al aangevinkt en de
deelnemer kan deze voorselectie volgen of actief voor een van de vier andere opties te kiezen. De ene groep krijgt de vraag voorgelegd waarbij 0% is
aangevinkt, terwijl de andere groep een vinkje ziet bij 10% default. De verwachting is dat veel respondenten kiezen voor het percentage dat vooraf is
aangevinkt, waardoor gemiddeld een lagere opname resulteert bij een default van 0% dan bij 10%.
De tweede vorm betreft de inzet van specifiek taalgebruik (“framing”). In navolging van Brown e.a. (2008) is het effect van beleggingstaal en
consumptietaal getest. In de beleggingstaal is een annuïteit te zien als een illiquide financieel product dat zeer riskant is doordat het totaal rendement
afhankelijk is van de feitelijke resterende levensduur. Als daarentegen het consumptieaspect centraal staat, zijn annuïteiten juist aantrekkelijk omdat dan
benadrukt zal worden dat men een inkomen heeft zolang men leeft en derhalve de uitgaven kan dekken door een toereikend inkomen. De verwachting is daarom
dat opname van lumpsum kleiner is bij consumptietaal dan bij beleggingstaal.
Individuen zijn in het algemeen risicomijdend als ze het vooruitzicht hebben op winst, maar een situatie van verlies kan hen aanzetten tot risicozoekend
gedrag. We hebben dit getest door consumptie- en beleggingstaal te combineren met voorbeelden die een winstsituatie beschrijven (meer annuïteiten) of een
verliessituatie (minder annuïteiten). In de winstsituatie werd het voorbeeld gegeven van maximale lumpsum opname met de boodschap dat als men minder
lumpsum zou opnemen, men dan meer annuïteit zou ontvangen en dat het jaarlijkse bedrag omhoog gaat. In het verliesframe
werd het voorbeeld gegeven van 0% lumpsum en dat als men meer lumpsum zou gaan opnemen dat men dan minder annuïteit per jaar zou ontvangen
en dat het bedrag dat men per maand krijgt dus omlaag gaat.
Ook hier vinden we dat de waargenomen effecten sporen met de verwachte effecten. Het verliesvoorbeeld zet individuen aan tot meer annuïteiten vergeleken
met het winstvoorbeeld. In de combinatie van winstvoorbeeld met beleggingstaal wordt risicomijdend gedrag geactiveerd en dat leidt tot een grotere voorkeur
voor lumpsum vergeleken met winstframe sec. De combinatie van verliesvoorbeeld met beleggingstaal activeert risicozoekend gedrag dat in de beleggingsframe
zich vertaalt in een versterking van de voorkeur voor annuïteiten vergeleken met de al hoge voorkeur voor annuïteiten van het verliesframe.
De derde vorm van ondersteuning is het informeren van deelnemers over wat personen in vergelijkbare omstandigheden (“peers”) hebben gekozen in soortgelijke
keuzevraagstukken. De aanname die we maken is dat individuen eigen gedrag en keuzes willen enten op die van gelijken. Dit kan immers zeer
behulpzaam zijn voor personen die langzaam tot een beslissing komen of keuzes uitstellen. Want wat anderen (gelijken) kiezen, kan bewust of onbewust het
gevoel geven dat die keuze een goede optie is. Aan de groepen die peer-informatie kregen voorgelegd, werd meegegeven dat anderen met vergelijkbare
achtergronden specifiek voor één van de vier alternatieven met gedeeltelijke lumpsum hadden gekozen. Deelnemers met peer-informatie kozen vaker dan de
deelnemers uit de neutrale groep voor één van de vier lumpsum opties gekozen, waardoor ook de gemiddelde lumpsum opname bij de groepen met peer-informatie
hoger uitkwam dan de opname in de neutrale groep.
De gevonden effecten op het maken van keuzes (zie figuur 1) zijn zonder uitzondering in lijn met de theoretische verwachtingen en zijn overwegend in hoge
mate statistisch significant. Alleen het frame beleggingstaal winst heeft geen significant effect op de lumpsum opname ten opzichte van het neutrale frame.
Hierbij moet bedacht worden dat de beïnvloeding zeer terughoudend is toegepast.
Figuur 1: De invloed van defaults, taal en peer-informatie op gemiddelde lumpsum opname ABP deelnemers
Noot: Verticale as geeft gemiddelde lumpsum opname per subgroep weer op een schaal van 0% tot 20% lumpsum opname)
Nieuwe verantwoordelijkheden
De resultaten uit de experimenten bevestigen dat individuen voorspelbaar beïnvloedbaar zijn in hun voorkeur voor de opname van partiële lumpsum.
Deze bevindingen bieden perspectief om de inzichten van gedragseconomie in te zetten bij het ondersteunen van individuen bij het maken van keuzes. Maar een
belangrijke vraag die eerst beantwoord moet worden is in hoeverre pensioenfondsen zich überhaupt actief mogen of willen bemoeien met de keuzes van
deelnemers (Hausman en Welch, 2010). Mogelijke antwoorden zijn:
1. De deelnemers zijn volledig soeverein en moeten zo onafhankelijk mogelijk hun eigen keuzes kunnen maken. Bovendien kent de professional de
situatie van de individuele deelnemer niet goed genoeg en weet dus ook niet wat de beste keuze voor hem of haar is. Daarom moet de pensioenprofessie
keuzeopties zo neutraal mogelijk voorleggen.
2. De professional is volledig verantwoordelijk. Hoe de professie de keuzes ook formuleert, beïnvloeding is er altijd. Daarom kan er maar beter
voor gekozen worden dat de pensioenprofessie namens het individu de keuzes maakt en er dus eigenlijk sprake is van maatwerk in plaats van keuzevrijheid.
Bovendien past dit bij het verplichte karakter van pensioenen.
3.
Deelnemers en professionals zijn ieder beperkt verantwoordelijk. Dit is een oplossing die het midden houdt tussen 1. en 2., waarbij pensioenprofessionals verantwoordelijk zijn voor een effectieve keuze-architectuur,
die individuen helpt met het maken van keuzen. Er wordt hierbij dus bewust gekozen voor actieve begeleiding en beïnvloeding, maar het is uiteindelijk het
individu zelf die beslist en verantwoordelijk is.
Pensioenbestuur aan zet
Meer keuzemogelijkheden leiden tot de lastige vraag of individuele deelnemers actief ondersteund dienen te worden bij de verschillende keuzeopties, en zo
ja op welke wijze. Van oudsher zijn pensioenfondsen gericht op het efficiënt uitvoeren van collectieve regelingen met uniforme parameters. Er is maar
beperkte ervaring met en kennis over keuzeopties in tweede pijler pensioenen. Gelet op de Nederlandse traditie in pensioenen en sociale verzekeringen
zullen betrokkenen - professionals en deelnemers - waarschijnlijk positief staan tegenover actieve ondersteuning van individuele deelnemers door de
pensioenprofessie. Ons onderzoek leert dat een aanpak gebaseerd op peers-informatie en voorkeursopties afgestemd op
homogene subgroepen perspectief biedt voor het effectief ondersteunen van individuen in hun keuzeproces. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van
sociale partners en pensioenfondsbestuurders om te bepalen welke keuzeopties wenselijk zijn en wat de aard en de reikwijdte van actieve begeleiding van
individuen in het keuzeproces moet zijn. Acteren in deze past ook geheel bij de recente aanbevelingen van AFM (2015) om inzichten uit communicatie en
gedragseconomie te gebruiken voor het activeren van consumenten voor hun pensioen.
Voetnoot
[1] Zie Ponds e.a. (2016a) voor een uitgebreide presentatie van de resultaten.
Referenties
AFM, 2015, Neem drempels weg opdat Nederlanders in actie komen voor hun pensioen, Amsterdam.
Brown, J.R., Kling, J. R., Mullainathan, S., Wrobel, M. V., 2008, “Why don't people insure late life consumption a framing explanation of theunder-annuitization puzzle”, American Economic Review, 98, 2, 304/-309.
Dalen, H. van, en K. Henkens, 2015, “De dubbelhartige pensioendeelnemer. Over vertrouwen, keuzevrijheid en keuzes in pensioenopbouw”, Netspar NEA Paper, No. 58. Tilburg.
Dalen H. van, en K. Henkens, 2016, “De vermeende zucht naar keuzevrijheid in pensioen”, Me Judice, 29 maart
2016.
Hausman, D. M., en Welch, B., 2010, “Debate: To Nudge or Not to Nudge”, Journal of Political Philosophy, 18(1), 123-136
Ponds E.H.M., O.W. Steenbeek en J. Vonken, 2016a, “Pensioen, Keuze en de Rol van de Pensioenprofessional”, Netspar Academic Paper, DP 04/2016-021.
Ponds E.H.M., O.W. Steenbeek en J. Vonken, 2016b, Wil men bij pensionsering een gedeelte van pensioenvermogen opnemen?, Mejudice, 4 mei 2016.
Vonken, J., 2016, Neuromarketing onderzoek: pensioen en keuze, paper in voorbereiding.