Invoering minimumloon
Duitsland is het 21ste lid van de 27 EU-lidstaten waar het minimumloon nu wordt ingevoerd. Een goed moment om stil te blijven staan bij de
maatschappelijke invloed van een minimumloon. In Nederland geldt het wettelijk minimumloon voor werknemers van 23 tot 65 jaar. Voor jongeren tot 23 geldt
een leeftijdsafhankelijk jeugdminimumloon. Het wettelijk minimumloon bestaat sinds 27 november 1968 en bedroeg destijds 100 gulden per week, ofwel twee
vijftig per uur.
Eigenlijk gaat het debat over minimumlonen altijd en in ieder land over hetzelfde. Voorstanders beargumenteren dat het minimumloon een concept is dat het
minimale niveau aangeeft waarvan een mens kan leven. Een bestaansminimum in een geciviliseerde samenleving waar mensen ook een beetje voor elkaar willen
zorgen. Onder dit niveau vindt de samenleving het onverantwoord om nog van te kunnen leven. Tegenstanders van het minimumloon maken zich zorgen over mensen
die uit de boot kunnen vallen waardoor een kloof kan ontstaan in de samenleving. Aan de ene kant van de kloof leven mensen die goed rond kunnen komen van
het werk dat zij verrichten. Aan de andere kant van de kloof bevindt zich een groep mensen die in arren moede leven, en waar geen uitweg meer voor is. De
overheersende gedachte van tegenstanders van het minimumloon is, dat de omvang van deze groep toeneemt, naarmate het niveau van het minimumloon stijgt.
Effecten van minimumloon
Wetenschappelijk onderzoek kan dit alles niet bevestigen noch ontkennen. Uit de overvloed van studies wordt in ieder geval één onomstotelijk feit
vastgesteld, waar iedereen het over eens kan zijn: hoe hoger het minimumloon hoe langer de werkloosheidsduur van de individuele werknemer. Daarnaast wordt de werkloosheidsduur tevens beïnvloed door de duur van werkloosheidsuitkeringen.[1]
Als het je overkomt, dan is een langere werkloosheidsduur uiteraard een slechte zaak. Maar een langere duur betekent niet dat automatisch ook het aantal mensen zonder baan toeneemt. Alleen voor die mensen wiens arbeidsproductiviteit onder het niveau van het minimumloon ligt kan worden
verwacht dat door de invoering van het minimumloon de werkloosheidsduur kan oplopen.
Het voorspellen van de neveneffecten van de invoering van het minimumloon is dus een complexe zaak. Banen met een beloning onder het bestaansniveau zullen
verdwijnen. Mensen met zo’n baan moeten op zoek naar ander werk dat productiever is en ook beter beloond wordt. Die banen zijn er, maar je moet ze wel
zoeken. Ben Kriechel (2003) heeft aangetoond dat toen in 1996 de grootste werkgever van Nederland – Fokker Vliegtuigfabrieken – failliet ging de
helft van het aantal mensen die hun werk kwijtraakten nieuw emplooi vond met een beloning die hoger was, dan wat zij verdienden bij hun oude
werkgever.
Arbeidsmarkt is niet statisch
De discussie over het belang van een minimumloon wordt voornamelijk gevoerd aan de hand van argumenten die uitgaan van een statische situatie, alsof er in
de toekomst niets verandert. Het tegendeel is echter waar. Een reallocatie zal plaatsvinden op de arbeidsmarkt. Banen verdwijnen, mensen zoeken nieuw werk,
en nieuwe banen worden gecreëerd. Hierin ligt naar onze mening nu juist de uitdaging naar een betere samenleving, waarin werk bestaat dat zodanig wordt
beloond dat je ervan kunt leven, waarin mensen meer op zoek zullen gaan hun beste capaciteiten te ontdekken, en waar de politiek verantwoordelijk is om
nieuw en beter beleid te ontwikkelen gericht op die mensen die dreigen de aansluiting met de werkzame bevolking te verliezen.
Rekening houdend met de inflatie in de periode 1969 - 2013 en corrigerend voor de invoering van de Euro komt het Nederlandse minimumloon van toen overeen
met € 5,33 vandaag de dag. Dit is € 3,17 lager dan het minimumloon van € 8,50 dat dit jaar wordt ingevoerd in Duitsland. Het verschil geeft aan dat in de
periode 1969 – 2013 de gemiddelde arbeidsproductiviteit op het niveau van het minimumloon is gestegen met ongeveer 60 procent. Maar de moderne arbeidsmarkt
is dan ook in velerlei opzichten anders dan die van 1969. Voor een groot deel is dit toe te schrijven aan de rol van de computer en de daarmee
samenhangende flexibilisering van het arbeidscontract. De duur van een baan is drastisch verlaagd, waardoor de arbeidsmobiliteit van jongere werknemers
aanzienlijk hoger is dan van oudere werknemers (zie Deelen et al. 2014). Toen nog gedacht werd dat het uurloon voornamelijk gerelateerd is aan de
productiviteit van de individuele werknemer, speelde bedrijfsspecifiek menselijk kapitaal een belangrijke rol in het debat over flexibilisering
van contracten en mobiliteit op de arbeidsmarkt. De idee was hoe langer de duur van een baan, hoe meer een werknemer kent van het productieproces, en
daarom des te hoger de baan-specifieke productiviteit en het daarmee samenhangende verdiende loon.
Flexibiliteit noodzakelijk
De arbeidsmarkt computeriseert echter in rap tempo. Deze ontwikkeling maakt dat het bedrijfsspecifieke menselijk kapitaal in rap tempo in waarde afneemt.
Een ontwikkeling die bovendien op de hele arbeidsmarkt van toepassing is. Zelfs de kapper die vooral handvaardig moet zijn, computeriseert zijn agenda,
boekhouding, kapstijlen enzovoort. Dit proces van computerisering gaat veel sneller dan een halve eeuw geleden. Flexibilisering, scholing, en
arbeidsmobiliteit zijn een antwoord op de modernisering van het productieproces. Daarom heeft het wettelijk minimumloon ook een stimulerend effect
Ondernemers investeren meer in banen met een hoger rendement, werknemers leveren productievere prestaties die beter worden beloond, en voortdurende
scholing en mobiliteit zijn noodzakelijke voorwaarden voor een zo goed mogelijke allocatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De kwaliteit van het
arbeidsproces en de individuele werknemers dient verhoogd te worden op een niveau dat wenselijk of zelfs noodzakelijk is voor het behoud van een sterke
concurrentiepositie van Westerse landen ten opzichte van de rest van de wereld. De rol van de overheid is er voor te zorgen dat de kwaliteit en
functionaliteit van dit proces zo goed mogelijk verloopt. Een voorbeeld van een interessant en relevant beleidsinstrument daartoe is het Berufsbildungsgesetz (BBiG in Duitsland en BGG in Zwitserland).
* Dit artikel verscheen in verkorte vorm in het Financieele Dagblad van 30 juni 2014.
Voetnoot:
[1]
Recente gezaghebbende overzichten van de literatuur over de rol van het minimumloon zijn Neumark et al. (2013) en Boeri en Van Ours
(2013).
Referenties:
Boeri, T. en J. van Ours (2013) “The Economics of Imperfect Labor Markets. Second Edition”, Princeton University Press.
Deelen, A., R. Euwals, R. Muffels, “Nederlandse arbeidsmarkt in Europees perspectief: jongeren mobiel, ouderen honkvast”, Me Judice, 2 maart 2014.
Kriechel, B., (2003), “Heterogeneity among Displaced Workers.” Academisch proefschrift. Universiteit Maastricht.
Neumark, D., I. Salas en W. Wascher (2013) “Revisiting the Minimum Wage-Employment Debate: Throwing Out the Baby With the Bathwater?” NBER Working Paper 18681.
Te citeren als
Axel Hagedorn, Gerard Pfann, “Invoering minimumloon stimuleert kwaliteit werk en concurrentiepositie buitenland”,
Me Judice,
2 juli 2014.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
bron: Frits Ahlefeldt-Laurvig, Hiking Artist.