Weg van collectieve regelingen
Onze traditionele, aanvullende, pensioenregeling waarbij deelnemers aanspraken opbouwen via het collectieve pensioenfonds van hun bedrijf of sector, lijkt
steeds meer uit de gratie te vallen. De directeur van de Pensioenfederatie, Gerard Riemen, wijst op de moeilijke uitlegbaarheid van het huidige systeem
gepaard met de onmogelijkheid om beloften te doen over het toekomstige pensioen, het jarenlange uitblijven van indexatie van de opgebouwde rechten, de lage
rekenrente en de discussie daarover (zie Het Financieele Dagblad van 20 januari jl.).
In hetzelfde interview brak hij een lans voor de zogeheten 'persoonlijke pensioenpotjes' met collectieve risicodeling. Deze potjes groeien met de
premie-inleg en de beleggingsopbrengsten, terwijl beleggings- en langlevenrisico’s gedeeld kunnen worden via een buffer. Een voordeel van zulke potjes is
inderdaad dat er meer transparantie is over het pensioenvermogen dat deelnemers tot nu toe hebben opgebouwd. Een ander voordeel is dat elk potje het
risicoprofiel kan hebben dat past bij de situatie of wensen van de deelnemer. Maar die persoonlijke potjes vormen geen panacee voor de problemen met de
pensioenen. Waarom niet?
Problemen van individuele regeling
Allereerst de 'prestaties' van het potjessysteem: weliswaar is er geen indexatie- en dekkingsgraadproblematiek meer. Het gemiddelde pensioen hangt
uiteindelijk af van de beleggingsopbrengsten en dat zal, bij een gegeven niveau van de pensioenpremie, alleen verbeteren als er meer beleggingsrisico wordt
genomen. De lage rente is ook een probleem voor de potjes: voor zover er belegd wordt in veilige vastrentende instrumenten zal de opbrengst en dus de
uiteindelijke uitkering laag zijn.
Ten tweede de onmogelijkheid om beloftes over het toekomstige pensioen waar te maken: de persoonlijke potjes doen inderdaad geen beloftes, maar de
onzekerheid over het toekomstige pensioen zal niet kleiner zijn - eerder groter wanneer de risicodeling slechts beperkt wordt ingevoerd. De hoogte van een
(eventueel variabele) annuïteit hangt nog steeds sterk af van de stand van de financiële markten.
Ten derde de transparantie: hoewel de stand van de potjes in één oogopslag te zien is, zal elk risicodelingselement dat erbij komt de transparantie
weer verminderen. Wil men de transparantie maximaal houden, dan zou er moeten worden afgezien van collectieve risicodeling, en dus een onzekerder pensioen.
Ten slotte zal de discussie over rekenrente zich bij de overgang naar persoonlijke potjes in alle hevigheid naar de korte termijn verplaatsen, want de
gehanteerde rekenrente bepaalt hoe de bestaande opgebouwde aanspraken in geldbedragen worden omgezet voor de individuele deelnemers. Een lagere rekenrente
betekent grotere potjes voor de jongere deelnemers ten koste van de oudere deelnemers, en omgekeerd. Met dit initiële verdelingsprobleem zullen we hoe dan
ook geconfronteerd worden. Na de toedeling van de potjes zal de discussie over de rekenrente waarschijnlijk blijven, omdat hij wordt toegepast bij de
bepaling van de uitkering na pensionering.
Hervorming van binnenuit
Ondanks alle klaaggeluiden is onze pensioenvoorziening een van de beste ter wereld. Is het dan wel verstandig ons huidige collectieve systeem vaarwel te
zeggen? Wellicht is hervorming van binnenuit beter, waarbij het gebrek aan transparantie moet worden ondervangen door betere uitleg van de werking ervan.
Twee belangrijke aanpassingen kunnen het systeem versterken.
Allereerst zou het mogelijk moeten zijn om af te stappen van het nominale toezichtkader dat hamert op de harde toezeggingen in euro's. Dit kader dwingt
fondsen vaak tot een suboptimaal beleggingsbeleid, terwijl het de deelnemers uiteindelijk gaat om de koopkracht van hun pensioen. Overgang naar een 'reëel
ambitiecontract' voorkomt het doen van harde beloftes. Zo’n contract streeft naar een bepaalde doelstelling in termen van koopkracht, maar doet geen harde
beloften en kan de onzekerheid rond het verwachte pensioen expliciet laten zien.
Ten tweede zou meer maatwerk en keuzevrijheid kunnen worden verschaft door een onderscheid te maken tussen 'harde' en 'zachte' rechten. Zachte rechten
beschermen de harde rechten, doordat bij negatieve fondsontwikkelingen eerst de zachte rechten worden gekort en dan pas de harde rechten. Tegenover het
hogere risico van de zachte rechten staat echter ook een compensatie in de vorm van een hogere gemiddelde indexatie. Wanneer het fonds het goed doet zullen
de zachte rechten dus extra profiteren.
Specifieke vormgeving daargelaten is de kern dat jongere deelnemers relatief meer zachte rechten hebben, die geleidelijk worden omgezet in harde rechten.
Door hun langere horizon kunnen zij meer risico dragen. Voor deelnemers die geen expliciete keuzes maken, zal de omzetting automatisch plaatsvinden. Ze
zouden ook kunnen kiezen voor snellere of langzamere omzetting. De lastigste vraag is, hoe de onzekerheden die het fonds treffen moeten worden verdeeld
over de twee typen rechten. Dit is een technische vraag, die vergelijkbaar is met de vraag hoe de schokken binnen het potjessysteem moeten worden verdeeld
over de buffer en de individuele potjes.
Eenvoudige oplossingen voor de pensioenproblematiek zijn er niet.
Dit artikel is eerder verschenen in
Het Financieele Dagblad
van 23 januari 2016.
Te citeren als
Roel Beetsma, “Individuele pensioenpotjes zijn geen panacee”,
Me Judice,
26 januari 2016.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Electric Cheetah Restaurant Dinner September 19, 201110’ van Steven Depolo (
CC BY 2.0)