Defensie kraakt
Kort na de Tweede Wereldoorlog zat de schrik er nog goed in en was het duidelijk dat we onze landsverdedigingstaak hadden verzaakt. Ondanks dat in de
opbouwjaren er vele noden waren was er brede consensus dat de defensie-uitgaven op peil moesten blijven. In het begin van de jaren vijftig steeg de
collectieve uitgavenquote voor defensie van rond de 4% naar bijna 5% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). [1] Eind jaren vijftig is dit echter gedaald tot 3% van het BBP. Het relatieve aandeel van defensie bleef daarna in de Koudeoorlogsjaren ruim twintig jaar stabiel en
bleef schommelen rond de 3% van het BBP. Vooral na de val van de Berlijnse muur is de daling voortgezet. Op dit moment is de defensiequote net iets meer dan 1% BBP
(1,1% BBP in 2013). Inmiddels piept en kraakt de defensieorganisatie in al haar voegen. Defensie kan nog maar één grote missie aan en het is maar de vraag
of zij een substantiële en langjarige bijdrage kan leveren aan de noodzakelijke strijd tegen de Islamitische Staat (IS).
Ook in andere landen een daling van de defensie-uitgaven
Uitgezonderd de VS is de Nederlandse situatie van (voortdurend) dalende defensiequota internationaal geen uitzondering. Figuur 1 waarin de defensie
uitgaven als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) van Nederland, België, Duitsland, Frankrijk, VS en VK worden getoond, laat dit zien. In
deze figuur worden deze quota sinds het begin van de NATO (1949) voor zover bekend weergegeven.
[2]
Figuur 1: Vergelijking defensiequote (als % BBP) VS, VK, Nederland, Duitsland, Frankrijk en België
bron data: SIPRI
De uitgaven van defensie van de Zuider- en Oosterburen zijn een fractie lager dan onze uitgaven. Maar ook Frankrijk en het VK, dat altijd belangrijke
defensiemachten zijn geweest, zien hun uitgaven in percentage van het BBP fors dalen met name na de jaren tachtig. Overigens voldoen beide landen nog wel
aan de binnen NAVO afgesproken norm, dat ten minste 2% van het BBP voor defensie wordt uitgegeven. Een situatie waaraan Nederland (en dus ook België en Duitsland) al jaren niet meer aan
voldoen. Voor de VS geldt dat de hoge defensiequote van Korea-oorlog (13%) en de Koudeoorlog (6%) al lang verlaten zijn. Begin deze eeuw is de Amerikaanse
defensiequote weer opgelopen met name vanwege de oorlog tegen het terrorisme. Onder president Obama vindt echter weer een beleidswijziging plaats en zien
we weer een daling. Belangrijk is ook de argumentatie van Obama die fijntjes wijst op de onevenwichtigheid binnen de NAVO en die Europa vraagt zijn eigen
veiligheid te garanderen. Dit ook in de wetenschap dat veel landen in Europa sinds de eurocrisis hun defensie-inspanning verder hebben teruggebracht.
Een heldere norm noodzakelijk
Het is goed dat bijna alle politici inzien dat er te veel op defensie is bezuinigd en dat nu een keer wordt gemaakt. Echter de extra uitgaven in 2015 van
100 miljoen euro –net iets meer de groei van het BBP in 2015– is in mijn ogen vooral een doekje voor het bloeden. Het is terecht dat de CDJA-jongeren
Terpstra en de Vries aangeven dat veel meer nodig is om defensie haar (grondwettelijke) taken waar te laten maken (zie Terpstra en de Vries (2014)).
[3] Dit vraagt uiteraard om een onderbouwing van wat nodig is. Maar in mijn ogen is ook een heldere norm nodig om te voorkomen dat het belang van defensie weer
ondersneeuwt. Want het gevaar is levensgroot dat als de spanningen in de wereld afnemen of dat als er een nieuwe budgettaire crisis komt de bescherming van
ons grondgebied en de internationale rechtsorde weer onderaan de prioriteitenlijst komt te staan. Gezien de tekorten die er zijn, is een trendmatige groei
van de Nederlandse defensie-uitgaven die (fors) uitgaat boven de groei van het Bruto Binnenlands Product daarom noodzakelijk, met als streven om – op
termijn – volledig te voldoen aan de NAVO-norm van 2% BBP.[4] In de tussenliggende periode zou een jaarlijkse stijging van defensie-uitgaven met 5 procent noodzakelijk zijn. Jaarlijks gaat het om een extra bedrag van
circa 400 miljoen euro. Dit lijkt veel geld maar is minder dan de helft van het geld dat departementen jaarlijks extra aan materiële uitgaven kunnen
uitgeven zoals reizen en gebouwen.
Als we vrede en veiligheid echt prioriteit willen geven dan is een aanzienlijke impuls noodzakelijk en ook een heldere begrotingsnorm om te laten zien dat het echt menens is met onze bijdrage aan de internationale vrede.
* Dit artikel is in verkorte vorm verschenen in Het Financieele Dagblad van 25 september 2014
Voetnoten
- Zie Bos (2006). Voor latere jaren is in verband
met de vergelijkbaarheid volstaan met cijfers uit het CEP 2014. In MEV 2015 zijn alleen reeksen van 2002-2015 opgenomen en hierin is rekening
gehouden met de revisie. Het CPB zal overigens nog de langjarige reeksen voor de overheidsuitgaven aanpasen, maar voor de defensie zijn de
verschillen (waarschijnlijk) beperkt.
- Gebaseerd op Military Expenditure Database van Stockholm International Peace Research Institute. De cijfers
(voor Nederland) wijken overigens marginaal af van de cijfers zoals die door het CPB worden gehanteerd.
- Zie Julius Terpstra en Wouter de Vries, Op de fiets tegen IS? Echt niet!, Opinie&Debat Volkskrant, 11 september
- Dit was ook een aanbeveling van WI CDA (2007).
Referentie
Bos, F. (2006) De Nederlandse collectieve uitgaven in historisch perspectief. CPB Document No 109, Den Haag.
Wetenschappelijk Instituut CDA (2007). Zo ver de wereld strekt: ambities voor de Nederlandse krijgsmacht in een veranderende internationale omgeving. WI CDA: Den Haag.
Te citeren als
Raymond Gradus, “Heldere norm voor defensie wenselijk”,
Me Judice,
25 september 2014.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
KLU_022’ van Arno Wesselink (
CC BY-NC-ND 2.0)