AOW harder gestegen dan prijzen
De aow-uitkering was oorspronkelijk bedoeld als basisvoorziening voor 65-plussers. Bij aanvang bedroeg de uitkering voor alleenstaanden 60% van die voor een echtpaar. In 1957 bedroeg de netto aow 392 euro per jaar (!) voor ongehuwden en 654 euro voor gehuwden. Omgerekend naar euro’s van 2009 bedroegen die uitkeringen respectievelijk 2509 en 4189 euro per jaar. Direct na de introductie is de aow-uitkering behoorlijk verhoogd. In de eerste zeven jaar steeg de aow met gemiddeld 10% per jaar en in 1965 werd de aow voor gehuwden zelfs verhoogd met ruim 30% en voor alleenstaanden met ruim 40%.
Figuur 1 illustreert deze ontwikkeling. Bij de berekening van de netto aow-bedragen is rekening gehouden met enkele elementen die niet in de zogenaamde netto-netto-koppeling zijn verwerkt, maar wel specifiek relevant zijn voor het inkomen van aow-gerechtigden. Dit betreft de nominale ziektekostenpremies, zorgtoeslag, ouderenaftrek, ouderenkorting, tegemoetkoming aow’ers en de tegemoetkoming buitengewone uitgaven (op basis van standaardziektekosten). De aow-uitkering is gedefleerd op basis van de consumentenprijsindex van het CBS (CPI).
Figuur 1: AOW-uitkering gecorrigeerd voor inflatie
In de figuur blijkt dat de reële aow-uitkering gedurende de eerste 20 jaar is verviervoudigd. Voorts is te zien dat, behoudens een korte periode in het begin van de jaren tachtig en in 1994, de netto aow sneller steeg dan de prijzen. In het begin van de jaren tachtig was sprake van nominale bevriezing van het minimumloon en in 1994 was de stijging van het minimumloon niet toereikend om prijscompensatie te bieden. Vanaf 1980 tot heden is de reële aow-uitkering desondanks per saldo met 11% gestegen voor ongehuwden en met 4 à 6% voor gehuwden (afhankelijk van bruto of netto bedragen). Een eerste algemene conclusie is daarom dat de aow historisch gezien sneller stijgt dan de prijzen.
Ontwikkeling ten opzichte van verdiende lonen
Gedurende de eerste 20 jaar is de aow-uitkering niet alleen gestegen ten opzichte van de prijzen, maar ook ten opzichte van de verdiende lonen (zie figuur 2).
Figuur 2: AOW-uitkering ten opzichte van verdiende lonen
In 1980 was de netto aow voor ongehuwden en gehuwden met respectievelijk 93 en 72% gestegen ten opzichte van de verdiende lonen. Vanaf halverwege de jaren ‘80 was evenwel sprake van een dalende trend. In de periode 1985-1995 bleef de netto aow met 20 (ongehuwden) à 30% (gehuwden) achter bij de verdiende lonen. Sinds halverwege de jaren ’90 is weer sprake van een licht stijgende trend en is de netto aow met respectievelijk 9 en 6% harder gestegen dan de verdiende lonen. De huidige verhouding tussen de netto aow en de verdiende lonen is vergelijkbaar met die van het begin van de jaren ’70 en in 1990.
Conclusie
Ten opzichte van de beginperiode van de aow is de uitkering harder gestegen dan de lonen; ten opzichte van de jaren ’80 is sprake van een daling; en na 1990 is de aow iets harder gestegen dan de verdiende lonen. Een formele koppeling van de aow aan de verdiende lonen, zoals voorgesteld in het Pensioenakkoord, ligt grosso modo in het verlengde van het historisch gevoerde beleid. Met andere woorden, een welvaartsvaste AOW is niet een droom van de vakbeweging maar de werkelijkheid van de afgelopen vijftig jaar.
Te citeren als
Peter Dekker, Daniel van Vuuren, “Een welvaartsvaste AOW: droom of werkelijkheid?”,
Me Judice,
19 april 2011.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Minister Drees’ van Jackie Kever (
CC BY-NC-ND 2.0)