Nieuwe eisen aan banken hebben ook kosten en nadelen
Arnoud Boot en Rens van Tilburg geven in hun MJ-artikel ‘Juist risicovolle banken zijn dure banken’ een prikkelende visie op het bankwezen. Op hoofdlijnen zijn wij het eens met hun analyse. De financiële crisis heeft aangetoond dat het toezicht op banken niet afdoende is geweest. Het stelsel van schaduwbankieren via ‘special purpose vehicles’ bleek een bron van instabiliteit. De vermogensposities van veel banken bleken in de praktijk aanmerkelijk zwakker dan door de gepubliceerde BIS-ratio’s werd gesuggereerd. De komst van het nieuwe toezichtkader (Basel III) is alleen al om die reden een belangrijke stap vooruit. Hoewel men op onderdelen van mening kan verschillen of Basel III afdoende zal zijn, mag worden verwacht dat na invoering banken zwaarder en kwalitatief beter gekapitaliseerd zullen zijn (Basels Comité voor Bankentoezicht, 2010a en b; Smolders, 2011).
Toch kleven er aan de invoering van Basel III (aangevuld met andere ingrepen van overheidswege) ook kosten en nadelen, die in de discussie te weinig aandacht krijgen omdat deze zich vooral richt op de lange termijn beoogde voordelige effecten van Basel III. Ook Boot en Van Tilburg (BT) lijken deze kosten en nadelen te onderschatten. Waar banken tegenwerpen dat de vereiste zwaardere kapitalisatie leidt tot oplopende kosten als gevolg van deze maatregelen, werpen BT tegen dat zwaarder gekapitaliseerde banken zich als gevolg van hun verbeterde risicoprofiel juist goedkoper zullen kunnen financieren.
Met deze stellingname gaan zij voorbij aan twee zaken. Ten eerste mag het zo zijn dat zwaarder gekapitaliseerde banken zich goedkoper kunnen funden, maar eerst moeten banken de komende jaren zien dat zij aan de gevraagde solvabiliteitsvereisten voldoen. En de route naar stevigere kapitaalbuffers zal allesbehalve kosteloos zijn. Ten tweede gaan BT voorbij aan het feit dat Basel III niet alleen gaat over zwaardere solvabiliteitsvereisten, maar dat er ook aanvullende liquiditeitsvereisten zijn gesteld. Die hebben een eigenstandige invloed op de rentabiliteit en fundingkosten van de betrokken banken.
Hogere solvabiliteitseisen
Om met het eerste te beginnen. Hoewel het nieuwe toezichtkader pas op 1 januari 2019 volledig van kracht wordt, gaan marktpartijen er vanuit dat in ieder geval de grote banken al per 2013 aan de zwaardere solvabiliteitsvereisten zullen voldoen. De lange overgangsperiode van Basel III (2013-2019), die de negatieve gevolgen van invoering zou moeten uitsmeren over de tijd, bestaat dus vooral op papier. Het is daarom zaak dat banken snel hun vermogenspositie aansterken. Voor niet-beursgenoteerde instellingen, zoals coöperatieve banken, vereist dit boven alles een stevige winstgevendheid. Toevoeging van de winst aan het eigen vermogen is voor hen immers veruit de belangrijkste bron van solvabiliteitsgroei. Anders dan beursgenoteerde banken kunnen zij immers geen aandelen uitgeven. Ook beursgenoteerde banken dienen echter een gezond rendement te behalen, in hun geval om beleggers ertoe te verleiden om nieuw kapitaal te verschaffen. De totale behoefte aan nieuw bancair eigen vermogen bij de 94 grootste banken in de wereld wordt door het Basels Comité (2010c) geschat op bijna 600 miljard euro. Wanneer zwakke banken niet in staat zijn om op het moment dat marktpartijen dat eisen aan de nieuwe solvabiliteitsvereisten te voldoen, zullen verschillen tussen banken worden uitvergroot en komt dit de financiële stabiliteit per saldo mogelijk niet ten goede.
Winst onder druk door liquiditeitseisen
Een complicatie bij de aansterking van de vermogensposities, en dat is het tweede punt, is dat de bancaire winstgevendheid –die zich maar net enigszins heeft hersteld- de komende tijd weer onder druk kan komen als gevolg van de nieuw ingevoerde liquiditeitsvereisten. Met name de invoering van de zogeheten Net Stable Funding Ratio (NSFR) stelt de banken voor een uitdaging. Deze ratio komt er grofweg op neer dat lange bancaire uitzettingen grosso modo met lange funding moeten worden gefinancierd, zodat het liquiditeitsrisico afneemt. Dit betekent een scherpe inperking van de looptijdtransformatie (kort inlenen, lang uitlenen).
Gezien de teloorgang van enkele banken die deze looptijdtransformatie tot een extreme omvang hadden opgerekt (Fortis, Northern Rock), valt er veel voor te zeggen om deze maatregel in te voeren. Maar het betekent wel dat banken de komende jaren voor enorme bedragen aan lange financiering moeten aantrekken. Dit zal zonder meer leiden tot oplopende fundingkosten, al was het alleen maar omdat lange financiering vrijwel altijd duurder is dan kort geld. Daar komt nog eens bij dat vanuit de bancaire sector een enorme vraag naar lang geld zal uitgaan en deze vraag ook nog eens concurreert met grote financieringsbehoeften van overheden. Daarnaast zorgt onzekerheid bij vreemd vermogenverschaffers over invoering van ‘bail-in’ verplichtingen ervoor dat zij een hoger rendement eisen en lopen –zeker ook in ons land- de kosten van het aantrekken van spaargeld vanwege de beperkte omvang van spaarmarkten op. Het IMF (2011) erkent dit in haar laatste Global Financial Stability Report. Het is zelfs de vraag of alle banken in staat zullen zijn om bijtijds in voldoende mate aan de NSFR te voldoen.
Een alternatieve benadering is natuurlijk om de looptijd van uitzettingen in te perken. Dat kan door lange leningen te verstrekken met een ingebouwde ‘call optie’, wat in de praktijk betekent dat het liquiditeitsrisico bij de geldnemer wordt gelegd. Dit is bezien vanuit het oogpunt van zowel de financiële stabiliteit als klantwaarde een ongewenste ontwikkeling. Vanuit de andere nieuwe internationale liquiditeitseis, de Liquidity Coverage Ratio, zullen banken verplicht worden om meer liquide (en dus minder renderende) activa aan te houden, wat hun rendement verder onder druk zet.
Banken zullen dus in een context waarin hun rendement juist onder druk staat, moeten trachten om hun winstgevendheid op te krikken om zodoende hun kapitaalbasis te versterken. Met als extra complicatie dat het herstel van de bancaire marges en het daarmee gepaarde gaande winstherstel op weinig begrip en sympathie vanuit de samenleving kan rekenen. Het zullen voor de banken dus jaren worden van strategische herbezinning, zoals het afstoten van niet-kernactiviteiten, kostenreductie en mogelijk minder kredietverlening. Dan neemt de vermogensbehoefte immers af.
Andere beleidsplannen
Wat ook niet moet worden vergeten,is dat het van kracht worden van Basel III niet het enige is waar banken de komende jaren mee worden geconfronteerd. Er spelen nog tal van andere discussies die ieder hun eigen effect op het bankwezen zullen hebben. Zo wordt er bijvoorbeeld op internationaal en nationaal niveau nog nagedacht over een bankbelasting, die de winstgevendheid van banken verder onder druk zou zetten. Overigens gaat van zo’n belasting geen enkele disciplinerende werking uit. Beter is het om alternatieven (zoals contingent capital) in te zetten. Die zijn weliswaar ook duur voor banken, maar hebben een positieve impact op de stabiliteit.
Zeker is dat de garantielimiet van het depositogarantiestelsel (DGS), dat tijdens de crisis was opgehoogd tot € 100.000, op dit niveau zal worden gehandhaafd. Banken zullen verder premies moeten gaan betalen voor de vorming van een ex-ante depositogarantiefonds. Ook dit heeft een winstdrukkend effect. Uit de literatuur is bekend dat de aanwezigheid van een DGS een eigenstandige bron van instabiliteit kan zijn. Waar een lage garantielimiet vanuit stabiliteitsoogpunt nog verdedigbaar is, zijn de gevolgen van ‘moral hazard’ bij een hoge limiet dermate groot dat per saldo de kans op financiële problemen toeneemt (Barth et. al. ,2004). Hiermee wordt de met de invoering van Basel III beoogde stabiliteit weer ten dele teniet gedaan.
Afsplitsen investment banking
Andere dossiers die nog boven de sector hangen betreffen onder meer het mogelijk verkleinen van instellingen om het ‘too big to fail’ probleem te ondervangen en het scheiden of afsplitsen van het ‘investment banking’ van het zogeheten ‘nutsbankieren’. Beide dossiers zijn voor Nederlandse banken van groot belang. Ons land heeft een sterk internationaal georiënteerd bedrijfsleven en dat betekent dat een professioneel en internationaal opererend bankwezen voor hen van groot belang is. Gedwongen verkleining van Nederlandse banken zal slechts betekenen dat de dienstverlening door buitenlandse partijen zal worden overgenomen.
Het afsplitsen van de investment banking activiteiten zou eveneens serieuze complicaties meebrengen. Nederland heeft weliswaar een nationaal spaaroverschot (saldo lopende rekening betalingsbalans), maar een groot deel daarvan ligt vast in contractuele besparingen bij pensioenfondsen en levensverzekeraars. De beschikbare ‘vrije’ besparingen zijn op afstand te gering om de reguliere kredietverlening aan consument en ondernemers te kunnen financieren (DNB, 2010). Nederlandse banken hebben daarom de geld- en kapitaalmarkten nodig ter financiering van hun retailbedrijf. Dit vereist maatwerk en bepaalde ‘investment banking‘ activiteiten.
BT wijzen ook op het belang van de fiscaliteit. Dit deel van hun pleidooi kan van harte worden ondersteund. Een fiscale omgeving die schuldopbouw stimuleert en aflossen ontmoedigt draagt niet bij aan de financiële stabiliteit. Ook hebben zij gelijk als zij stellen dat banken in het verleden prima met een lagere leverage konden opereren en dat de kredietexplosie tussen 2004 en 2008 achteraf beschouwd weinig maatschappelijke toegevoegde waarde heeft opgeleverd.
Maar de kosten van de invoering van Basel III konden wel eens een stuk hoger zijn dan menigeen verwacht. Als die kosten noodzakelijk zijn om een groot maatschappelijk goed, een stabiel financieel bestel, te realiseren dan is dat maar zo. Maar wij moeten onze ogen niet sluiten voor het feit dat het venijn in de overgangsfase zit. Net zoals eerder genoemde kredietgroei een zeepbel heeft opgeblazen, zal de komende tijd vanuit het bankwezen een remmende werking op de conjunctuur uitgaan totdat het nieuwe evenwicht, te weten de vereiste lagere leverage en de versterkte balansen, is bereikt.
Bron foto bij artikel: skippyjon, Flickr.
Referenties
Barth, J.R., G. Caprio Jr. & R. Levine (2004), Bank regulation and supervision: what works best?, Journal of Financial Intermediation, 13 (2), 205-248.
Basels Comité voor Bankentoezicht (2010a), Basel III: A global regulatory framework for more resilient banks and banking systems, 16 december.
Basels Comité voor Bankentoezicht (2010b), Basel III: International framework for liquidity risk measurement, standards and monitoring, 16 december.
Basels Comité voor Bankentoezicht (2010c), Results of the comprehensive quantitative impact study, 16 december 2010.
DNB (2010), Overzicht Financiële Stabiliteit in Nederland, november, nr. 12.
IMF (2011), Global Financial Stability Report, april 2011.
Smolders (2011), Basel 3: Stevig maar realistisch, Bank- en Effectenbedrijf, januari/februari.
Te citeren als
Wim Boonstra, Nicole Smolders ✝, “Strengere eisen aan banken vergen economische offers”,
Me Judice,
26 april 2011.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding