Het voorstel van de sociale partners om de gepensioneerden te laten delen in de koersrisico’s van aandelenbeleggingen bij pensioenen (verwoord in het Pensioenakkoord van 4 juni 2010) is wat dat betreft de verkeerde koers. De SER-kroonleden Bovenberg, van Ewijk en Teulings stellen in de NRC van 30 augustus, in lijn met dat voorstel “Iedere deelnemer moet precies weten hoeveel risico hij loopt, nu en in de toekomst. … Een expliciet pensioencontract vereist dat de waarde van alle onderdelen expliciet geprijsd worden; marktprijzen bieden daarvoor het enige houvast, ook al brengen marktprijzen niet altijd de gewenste boodschap.” Dit is onjuist en gaat ten onrechte voorbij aan het probleem van fundamentele onzekerheid: die is onvoorspelbaar en valt daarom niet te verzekeren.
Verschil onzekerheid en risico
Als de financiële crisis ons iets heeft geleerd in de afgelopen drie jaar, is het wel dat fundamentele onzekerheid een belangrijke verstorende rol kan spelen in het economisch verkeer, omdat marktprijzen dan net niet de juiste signalen geven. Het is daarom ook niet mogelijk de onderdelen van het pensioencontract expliciet te prijzen – als dat inderdaad al wenselijk zou zijn. Dit is een belangrijke reden dat de overheid de rol overneemt als financier van ondermeer pensioencontracten. Skidelsky verwoordt dat in zijn boek Keynes: TheReturn of the Master
(2009) als volgt:
“Keynes’s distinction between risk and uncertainty led him in a different direction. Risk could be left to look after itself; the government’s job was to reduce the impact of uncertainty. Risky activities, Keynes implies, should be left to the market, with entrepreneurs being allowed to profit from good bets and to suffer the consequences of bad bets. On the other hand, uncertain activities with large impacts should be controlled by the state in the public interest.”(p. 176).
Daarom is ook in veel landen de collectief gefinancierde AOW de voornaamste pensioenvoorziening – de overheid vangt de onzekerheid op. Het Nederlandse pensioensysteem wordt alom geprezen om zijn drie-pijler stelsel, waarbij naast de collectieve financiering van de AOW (de eerste pijler) ook een belangrijk deel van het pensioen verplicht collectief wordt opgebouwd via pensioenfondsen (de tweede pijler). Tot slot kan men daarnaast uiteraard individueel voor zijn pensioen sparen (de derde pijler). De gedachte achter de drie pijlers is dat zowel de overheid als het individu onzekerheid en risico’s spreidt. De overheid draagt de risico’s van de fluctuaties van de kapitaalmarkt door AOW uit te keren, het pensioenfonds draagt de risico’s van vergrijzing door via een kapitaaldekkingsstelsel te sparen en via individuele besparingen wordt iedereen nog in staat gesteld extra risico’s te nemen, of juist niet, om haar of zijn pensioen te financieren. De Memorie van toelichting bij de Pensioenwet (2007), is hier duidelijk over “Pensioen moet een zekere mate van inkomenszekerheid bieden voor de oude dag. Dit gaat alleen als het gaat om uitkeringen in geld waarvan de hoogte in ieder geval op de ingangsdatum [van het pensioen] voor de deelnemer is vastgesteld.”¹ Er wordt uitdrukkelijk voor gekozen het pensioen niet uit te keren in beleggingseenheden waaraan koersrisico is verbonden. De zekerheid die dit biedt is overigens ook een belangrijke macro-economische stabilisator.
Premieonzekerheid gevolg beleggingsbeleid
Sommigen beweren dat garanties voor inkomenszekerheden leiden tot grotere premie-onzekerheden. Dat vloeit echter voort uit de keuze voor een steeds riskantere beleggingsstrategie van de pensioenfondsen. De Nederlandsche Bank laat zien dat bijna de helft van het vermogen van pensioenfondsen in Nederland in 2006 en 2007 was belegd in aandelen (DNB, 2009). De vraag is of deze keuze van pensioenfondsen een gelukkige is geweest. Zo stelt bijvoorbeeld Schinkel in zijn column in de NRC van 14 september 2010 dat “Een belegging in langjarige Nederlandse staatsleningen heeft, gemeten met JP Morgans toonaangevende index, sinds 1995 hetzelfde opgeleverd als een belegging in Nederlandse of Europese aandelen”. En hij besluit: "De falende dekkingsgraden van nu worden gepresenteerd als een natuurverschijnsel. Dat zijn ze niet. Ze zijn het gevolg van welbewust beleid. De sector heeft het exacte karakter van het actuariaat vermengd met de alchemie van het beleggen, met het inmiddels bekende resultaat.” Nu zal op deze berekening wel iets zijn af te dingen ², maar een stabieler, liefst inflatiebestendig rendement past natuurlijk wel bij een systeem dat enerzijds wil zorgen voor gegarandeerde, liefst geïndexeerde inkomsten en anderzijds de premies niet wil laten stijgen. Tegen die achtergrond is het ook interessant dat de grote pensioenfondsen belangstelling tonen om te investeren in infrastructuur van zowel wegen als telecomnetwerken in Nederland, waarbij zij kunnen rekenen op langjarige voor inflatie geïndexeerde opbrengsten (het Financieele Dagblad van 18 oktober 2010). Juist pensioenfondsen moeten kiezen voor meer zekerheid, desnoods met een lager rendement. Laat risicovoorkeuren maar tot uitdrukking komen in de individuele besparingen – dat is ook de filosofie achter het drie-pijler stelsel.
Expliciet pensioencontract is onmogelijk
Hoe het ook zij, wij zullen nooit een expliciet pensioencontract kunnen realiseren waarbij iedere deelnemer precies kan weten hoeveel risico hij loopt, nu en in de toekomst. Er zal altijd fundamentele onzekerheid blijven en dan zal in het uiterste geval de overheid moeten bijspringen, linksom of rechtsom. Dat is de solidariteit zonder welke een maatschappij niet kan functioneren. Het voordeel van het drie-pijler stelsel is dat de onzekerheid en risico’s zo goed en zo kwaad als het gaat worden gespreid. Ieder voorstel tot aanpassing moet tegen die achtergrond worden gepresenteerd en besproken. Daarbij is het belangrijk om niet te snel en onverwacht allerlei veranderingen te willen in voeren – de onzekerheid die dat in de hand werkt leidt tot grote macro-economische kosten (zie Muysken 2010).
Ik bepleit daarom dat de rustpauze die door minister Kamp is ingelast in het pensioendebat wordt benut om te komen tot een heroriëntatie van de beleggingsstrategie van pensioenfondsen in het licht van het drie-pijlersysteem, waarbij de balans tussen stabiele uitkeringen en stabiele premies wordt hersteld. Als dit leidt tot financiële problemen bij pensioenfondsen moet uiteraard het geleidelijk opschuiven van de pensioengerechtigde leeftijd in de beschouwing worden betrokken. Hierop kunnen deelnemers aan pensioenfondsen beter anticiperen dan op ad-hoc veranderingen in premies of uitkeringen.
Voetnoten:
¹ Zie ook het artikel van Van Praag in de, die met instemming de Pensioenwet 2007 citeert dat koersgerelateerde uitkeringen te onzeker zijn, maar dat niet verder uitwerkt. (NRC van 14 oktober 2010).
² De periode waarover een dergelijke rendementsvergelijking wordt gemaakt, is van groot belang. Ook speelt mee of het financiële “rampjaar” 2008 in de vergelijking wordt meegenomen, waarbij gezegd moet worden dat de verliezen in 2008 in 2009 voor een belangrijk deel weer zijn goedgemaakt.
Referenties:
DNB, 2009, ‘Toegenomen gevoeligheid pensioenfondsen voor beleggingen in buitenland’, Statistisch Bulletin juni 2009, pp 27-32.
Muysken, J., 2010, “Onzekerheid rond pensioenen fnuikt de economie”, te verschijnen in Openbaar Bestuur.
Skidelsky, R., 2009, Keynes: The Return of the Master, Penguin, Londen.
Te citeren als
Joan Muysken, “Wentel onzekerheid rond pensioenen niet af op pensioenfondsen”,
Me Judice,
5 november 2010.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding