De focus van het IP-rapport op Nederland vloeit voort uit de traditionele, nationale focus van kennisbeleid: hoe kunnen de belangrijkste zwakke punten in het sinds de Tweede Wereldoorlog opgebouwde Nederlandse kennis- en innovatiesysteem het best worden aangepakt? Toegegeven, met de hulp van een reeks indicatoren wordt niet bepaald een rooskleurig beeld geschetst. Maar de ambitie druipt er wel van af: in 2020 van de huidige plek 10 naar 5. Hoe men dat in een periode van bezuinigingen denkt te bereiken, wordt echter niet uitgewerkt.
Tevens houdt het IP een pleidooi voor meer focus wat kennis- en innovatiebeleid betreft op zes zogenoemde sleutelgebieden. In principe is dat begrijpelijk. Als relatief klein land kan Nederland niet in alles uitblinken. Maar de aansluiting tussen uitblinken in wetenschap en onderzoek aan de ene kant en uitblinken in innovatie en toegepaste kennis is complex, en steeds minder geografisch geconcentreerd. Goede wetenschap is in toenemende mate onderdeel van mondiale kennisnetwerken, juist zoals de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten van grote bedrijven steeds meer internationaal georganiseerd raken. Uiteindelijk blijft slechts het overheidsbeleid en de publieke ondersteuning van kennis nationaal georiënteerd.
Figuur 1: O&O uitgaven wereldwijd
Zoals de grafiek toont, doet Nederland er wat onderzoek betreft zowel in absolute als relatieve termen internationaal steeds minder toe: de totale omvang van onderzoeksinvesteringen is klein en de R&D-intensiteit niet echt hoog. De top-5 van de wereld halen zal dan ook in belangrijke mate afhankelijk zijn van kennisontwikkeling elders: in Europa maar ook mondiaal.
Versterking van het Nederlandse kennissysteem
Het is op dat gebied dat het AWT-advies interessante aanknopingspunten biedt. Er is altijd, zeker wat Nederlandse wetenschappers betreft, nauw contact geweest met de traditionele kenniscentra en onderzoeksuniversiteiten in de Verenigde Staten, Canada en de andere OESO-landen. In toenemende mate vormen echter opkomende landen, die in hun groei en ontwikkeling geconfronteerd worden met enorme uitdagingen op het gebied van onder meer gezondheidszorg, landbouw, waterbeheer, urbanisatie en mobiliteit, de meest uitdagende, maar ook vaak de minst gedocumenteerde onderzoekscases. Toegepast onderzoek blijft echter juist door de dominantie van publieke onderzoeksmiddelen sterk gericht op ontwikkelde landen, die op minder prangende wijze worden geconfronteerd met uitdagingen op gebieden als gezondheidszorg, landbouw, waterbeheer, urbanisatie en mobiliteit dan opkomende landen. Op heel wat van deze gebieden ligt het marginaal nut van toegepast onderzoek in ontwikkelingslanden veel hoger: een wereldwijde schaalvergroting van het Nederlandse toegepast onderzoek zou rechtstreeks bijdragen aan versterking van het Nederlandse kennissysteem.
Daarbij speelt de noodzaak tot vroegtijdige interactie met potentiële gebruikers ook een belangrijke rol. Binnen het innovatieonderzoek wordt tegenwoordig gesproken van een ander – niet louter op industriële kennis gedreven – accumulatieproces van technologische ontwikkeling; een interactiever proces waarbij naast de specifieke rol van gebruikers, ook hergebruik en aanpassing van kennis de kernconcepten zijn. Dit „democratiseren van innovatie”, in de woorden van Eric Von Hippel (2004), beperkt zich niet tot gebruikers uit ontwikkelde landen maar heeft steeds meer betrekking op de snel toenemende groepen van potentiële gebruikers in ontwikkelingslanden. De rol van kennis in die landen beperken tot de ééndimensionale vraag rond de mogelijkheden van technologieoverdracht vanuit ontwikkelde landen, getuigt dan ook van een steeds minder relevante visie. Want juist de lokale vraag naar innovatie en de specificiteit van kennisnoden in omgevingen die geconfronteerd worden met totaal andere beperkingen, zoals het gebrek aan fysieke en institutionele infrastructuur op het gebied van wegen, water, elektriciteit, breedband, veiligheid en bestuur, vereist bijkomende specifieke kennis en innovatie.
Kennisexpertise
Concreet rijst dan ook de vraag hoe Nederlandse kennis effectiever kan worden ingezet als antwoord op de sterk toegenomen vraag naar toegepaste kennis in ontwikkelingslanden. Een interessante startbasis, voorgesteld door de AWT, zou zijn de sleutelgebieden zoals door het Innovatieplatform geïdentificeerd een grotere rol te geven in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. De onderliggende basisstelling is dat ontwikkelingsbeleid het meest effectief is wanneer gebaseerd op de kennisexpertise van het ontwikkelde land. Een beleid dat zich richt op het stimuleren van kennis en innovatie in ontwikkelingslanden en de interactie met Nederlandse kennisinstellingen zowel in de vorm van traditionele kennisoverdracht als de omgekeerde overdracht van kennis naar Nederlandse kennisinstellingen, heeft het potentieel de effectiviteit van zowel het kennisbeleid als het ontwikkelingsbeleid te vergroten.
Zo gaat effectiviteit niet louter uit van een op ethische en morele gronden gebaseerde noodzaak tot het geven van ontwikkelingshulp, maar nu ook van eigenbelang: een „intelligent ontwikkelingsbeleid” dat de wederzijdse voordelen van samenwerking erkent en inzet op de wederzijdse voordelen van kennis en innovatieversterking die de mondiale kenniseconomie biedt.
* Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad van 18 mei 2010 in het kader van de samenwerking tussen NRC Handelsblad en Me Judice.
Te citeren als
Luc Soete, “Richt innovatie meer op opkomende landen”,
Me Judice,
19 mei 2010.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding